formulering van de schets voorgesteld, die na uitvoerige discussie deels wel deels niet worden overgenomen. Vervolgens brengt dr. Van Hoboken een door prof. dr. I. J. Brugmans aan hem persoonlijk gestelde vraag ter sprake of er geen richtlijnen voor de vaststelling van vernietigingslijsten voor particuliere archieven moeten komen. Duidelijk is, dat dat niet zou kunnen gebeuren op basis van artikel 3 van het Archiefbesluit, dat immers in zijn geheel uitsluitend betrekking heeft op overheidsarchieven. Hii ziet persoonlijk het nut van vernietigingslijsten voor particuliere archieven niet in. Dergelijke archieven worden immers wegens hun historisch belang opgenomen en we zijn daarom gewoonlijk blij met wat we hebben. Ook drs. E. P. Polak-de Booy verklaart aan dergelijke lijsten geen behoefte te hebben. Vernietiging van particuliere archivalia komt heel incidenteel voor. Zou den er veel van dergelijke archieven worden aangeboden dan is het ook mogelijk selectie bij de opname toe te passen. Drs. R. A. D. Renting voegt daaraan toe, dat wij particulieren kopschuw zouden kunnen maken door over vernietiging van particuliere archivalia te praten. Collega Van Meerendonk wijst er op, dat het ook mogelijk is onbelangrijke parti culiere stukken te retourneren. Dr. Van Hoboken merkt op, dat zijn dienst vaak van tevoren vraagt of waarde loze kasstukken weggegooid mogen worden. Men is het er over eens, dat er op dit moment aan richtlijnen als door prof. Brugmans bedoeld geen behoefte is. De heer W. A. Fasel heeft bezwaar geuit tegen het uitgangspunt van de schets, n.l. de vernietiging gebaseerd op vernietigingslijsten. Naar zijn mening zou het in vele gevallen zinvoller zijn aan te geven welke stukken bewaard moeten wor den. In zijn brief dringt hij er op aan, dat deze vergadering de richtlijnen niet in behandeling neemt maar de minister verzoekt de betreffende bepalingen in het Archiefbesluit zodanig te veranderen, dat het mogelijk zal zijn algemene richt lijnen voor de vernietiging van archiefstukken op te stellen, waarmee in de toe komst wèl zinvol te werken zal zijn. Dr. Van Hoboken concludeert, dat collega Fasel lijsten van te bewaren stukken wenst. Het systeem van het Archiefbesluit is echter: vaststellen wat vernietigd kan worden, niet wat bewaard kan worden. Dat is logisch, de bewaarplicht staat voorop. Te trachten in dit systeem nu nog verandering te brengen, nadat men daar na overleg met alle belanghebbende instanties toe is gekomen, biedt weinig uitzicht op resultaat en kan alleen maar tot nodeloos oponthoud leiden. Nodeloos, omdat het de vraag is of het werken met bewaarlijsten inderdaad zinvol is. Men zal er dan allicht van uitgaan, dat wat niet op de lijst staat weg kan. Daarmee dreigt het gevaar, dat stukken, die bewaard moeten worden over het hoofd gezien en meevernietigd worden. Het doel van vernietigingslijsten is juist door duidelijk en limitatief aan te geven wat weg kan ervoor te waken, dat er niet teveel wordt weggedaan. De heer Van Meerendonk merkt op, dat het ondoenlijk is van departements archieven uit de jaren 1920-1940 bewaarlijsten op te stellen. Collega Fasel moest dat maar eens proberen. Ook drs. Renting is tegen bewaarlijsten. Hij wijst erop, dat men voor eigen ge- bruik bewaarlijsten kan maken als hulpmiddel bij het werken met vernietigings lijsten. Dr. Van Hoboken merkt naar aanleiding van een zinsnede in de brief van collega Fasel, waarin hij stelt, dat bij gelegenheid van het vaststellen van het Archief besluit het advies van de leden niet is gevraagd, op, dat het bestuur van de ver eniging daarover destijds wel is geraadpleegd en uitvoerig overleg heeft gepleegd. Voorleggen van de problematiek aan de ledenvergadering zou te tijdrovend zijn geworden. Niemand spreekt zich uit voor het voorstel van collega Fasel en besloten wordt daarop niet in te gaan. Hiermee zijn de schriftelijke reacties afgehandeld en dr. Van Hoboken vraagt of iemand verder het woord wenst over het agendapunt. Dr. Struick merkt op, dat de schets wel de bevoegdheid geeft om te vernietigen maar geen verplichting daartoe oplegt. Dat vindt hij jammer. Voor wat betreft de voorgestelde wijziging in de aanhef van artikel 3, die het mogelijk moet maken, dat degene, die verantwoordelijk is, zich in de daargenoemde commissie door een deskundige laat vertegenwoordigen, wijst hij op de omstandigheid, dat zijn ver antwoordelijkheid door die vertegenwoordiging niet vermindert. Met dat laatste is dr. Van Hoboken het eens. Maar de commissie heeft nu een maal behoefte aan een deskundige. Een stringent bevel tot vernietiging is minder gewenst. Bij beschadigde archieven zou dat problemen kunnen opleveren. Moge lijk zijn juist de vernietigbare stukken bewaard en de andere verloren. Bovendien moet degene, die de zorg voor de vernietiging heeft, de vrijheid hebben desgewenst alles te bewaren. Dr. Struick is van mening, dat er ook grote schade kan ontstaan doordat er teveel stukken worden bewaard. Dr. Obreen merkt op, dat veel gemeenten niet geoutilleerd zijn voor deskundige vernietiging. In hun geval is het beter, dat er teveel wordt bewaard dan teveel ver nietigd. Daar stemt de vergadering mee in. Drs. B. Woelderink stelt voor in artikel 5b (nieuw) de woorden 'historisch onder zoek' te vervangen door 'wetenschappelijk onderzoek'. 'Historisch' is hem te eng. Dr. Van Hoboken: Ieder onderzoek is per definitie 'historisch', omdat archieven altijd uit het verleden zijn. Blijkbaar legt drs. Woelderink de term 'historisch onderzoek' anders uit, n.l. als onderzoek ter belichting van de historie, de ge schiedschrijving. Dat is niet de bedoeling. De term 'wetenschappelijk' is vaag en sluit bovendien de genealogie uit. Mr. drs. J. C. Andries stelt voor hier te lezen 'wetenschappelijk onderzoek en andere belanghebbenden'. Dr. Van Hoboken vindt dat een lelijke constructie: 'het belangvan belanghebbenden'. Drs. E. J. Werkman: Het is ook niet voorzien baar wie belanghebbende zal worden. Dr. Obreen merkt naar aanleiding van de brief van collega Fasel op, dat duidelijk moet worden gesteld, dat het Archiefbesluit herziening behoeft. Dr. Van Hoboken meent, dat dat nu niet ter zake doende is. De voorstellen vinden geen verdere steun. Mr. J. Rinzema vraagt of het in het praeadvies vermelde standpunt, dat archief- [83] [82]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 2