lessen aan de school dus niet voor het examen nodig, velen wilden zich op de
hoogte stellen van hetgeen gedoceerd werd.
Het rooster22 zag er als volgt uit: maandag doceerde Fruin van 910 archiv-
economie (wat tegenwoordig archivistiek heet) en van 13.3014.30 chronologie.
Daarop aansluitend gaf Oppermann twee uren diplomatiek. De lange pauze van
's morgens 10 tot 's middags 13.30 is niet verwonderlijk, als men bedenkt dat alle
stagiaires op één na op het algemeen rijksarchief werkten. De hele dinsdag
en de woensdagochtend waren eveneens voor het praktisch werk, terwijl woens
dagmiddag Fruin en Nolet les gaven, respectievelijk één uur archiveconomie en
twee uren kerkelijke instellingen van de middeleeuwen. Donderdag en vrijdag,
beide dagen van 910 en van 13.3014.30, doceerden Japikse en Fruin resp.
staats- en rechtsinstellingen. De zaterdag (de werkweek bestond nog uit zes dagen)
gaf Brugmans paleografie van 24. Op deze wijze waren 13 lesuren gevuld.
Uit de in de Verslagen omtrent 's rijks oude archieven gepubliceerde uitvoerige
verslagen van de directeur van de school23 krijgen we een beeld van de manier
waarop de lessen gegeven worden. Enkele voorbeelden mogen volstaan. De archi
vistiek werd door Fruin gedoceerd aan de hand van vanzelfsprekend de
Honderd regels24. Het eerste jaar ontbrak helaas de gelegenheid om archiefstuk
ken zelf ter tafel te brengen. Het onderwijs werd bovendien bemoeilijkt doordat
de Handleiding uitverkocht was. Tijdens de cursus 19201921 werd de bespre
king van de Handleiding afgewisseld met discussies over de door Fruin vroeger
zelf vervaardigde inventarissen van de gemeente- en waterschapsarchieven in de
provincie Utrecht. Ieder der leerlingen moest om beurten op die inventarissen
kritiek oefenen en trachten de beschrijvingen te verbeteren.
In het kader van de lessen kerkelijke instellingen van de middeleeuwen organi
seerde prof. Nolet elk jaar een excursie naar de St. Jacobskerk aan de Parkstraat
in Den Haag, waar de liturgische gebruiksvoorwerpen bezichtigd en verklaard
werden.
Prof. Brugmans hield aan het einde van de cursussen 19211922 en 19231924
een excursie naar de handschriftenafdeling van de Koninklijke Bibliotheek.
Voor het vak chronologie werd in de cursus 1921—1922 door de leerlingen een
aantal chronologisch ingerichte registers van steden en dorpen in Noord-Holland
onderzocht, om daaruit de jaarstijl vast te stellen.
Direct na afloop van de eerste cursus vergaderde de directeur op maandag 5 juli
192023 met de docenten, onder meer ter bespreking van het door de directeur
aan de minister uit te brengen jaarverslag (waarvoor elke docent materiaal lever-
22 Archief ARA 409/6; VROA 42 (1919) I 135.
23 VROA 42 (1919) I 130-142; 43 (1920) I 121-133; 44 (1921) I 46-58; 45 (1922)
I 27-36; 46 (1923) I 54-64.
24 De aanduiding „Honderd regels" is vóórdat de Handleiding was verschenen
voor het eerst gebruikt door S. Muller Fz. in een toespraak tot de Vereeniging van
archivarissen in Nederland op 17 juni 1896: NAB 5 (1896-1897 31.
25 Verslag in Archief ARA 409/33.
[126]
de), alsook over de begroting. Aan de minister werd voorgesteld20 zowel de lessen
paleografie als die in het vak staatsinstellingen met één uur uit te breiden. Beide
vakken werden zowel door le als 2e klassers gevolgd. Brugmans en Japikse wil
den nu elk één uur voor de le klassers afzonderlijk, één uur voor de 2e klassers
en één uur voor beide groepen gezamenlijk.
De lerarenvergadering was bovendien van oordeel dat uitbreiding van het pro
gramma met lessen in het Oud-Nederlands vóór 1700 (1 uur) en Middeleeuws
Latijn (1 uur) noodzakelijk was. Tenslotte werden lessen in heraldiek en sfragistiek
en in Oud-Nederlandse aardrijkskunde wenselijk geacht.
De minister antwoordde27 dat er voor een dergelijke uitbreiding geen gelden op
de begroting 1921 waren uitgetrokken en dat de voorstellen maar opnieuw moes
ten worden ingediend bij de voorbereiding van de begroting 1922. Dat deed Fruin
bij brief van 18 maart 192 128, waarin hij becijferde dat de voorstellen gerealiseerd
konden worden met een verhoging van het budget van 3000, Waarschijnlijk
bleek dat echter teveel de uitbreiding ging niet door. In dezelfde maand maart
1921 bovendien gaf de minister te kennen29 de vrijstellingen van betaling van
collegegeld te willen beperken.
De Archiefschool voorzag in een behoefte. In de jaren 1920—1924 werden resp.
25 32, 23, 18 en 23 leerlingen ingeschreven. Het aantal leerlingen dat zich op
het archiefexamen voorbereidde, nam echter af: in elk van deze vijf jaren waren
het er resp. 16, 18, 14, 3, 6. De vooruitzichten voor een loopbaan bij het archief
wezen werden ook vooral door de bezuinigingen steeds slechter30. Het was
niet onverwacht toen de minister op 14 juni 192331 aan het einde van het vierde
studiejaar aan Fruin schreef:
'Bij het ontwerpen van de begrooting van mijn departement voor 1924, rees bij
mij de vraag of het in dezen tijd wel verantwoord is, opnieuw een bedrag van
7500,uit te trekken ten behoeve van de Archiefschool. Hoewel ik nog niet
onmiddellijk tot opheffing der school zal willen overgaan, dienen toch m.i. in
ieder geval de uitgaven verminderd te worden met tenminste 2500, Naar
het mij voorkomt zal dit bedrag geheel of ten deele gevonden kunnen worden
door vermindering of intrekking van de door u en den heer dr. Japikse genoten
honoraria, aangezien de lessen, naar ik meen, gedurende de bureau-uren worden
gegeven.'
26 Brief dd. 7 oktober 1920 nr. 701 AS, Archief ARA 410/9; VROA 43 (1920)
I 132.
27 Brief dd. 27 oktober 1920 nr. 3886 KW, Archief ARA 410/14; VROA 43
(1920) 132-133.
28 Brief dd. 18 maart 1921 nr. 233 AS, Archief ARA 410/52.
29 Brief dd. 29 maart 1921 nr. 1455 KW, Archief ARA 410/53; VROA 43 (1920)
I 129.
30 VROA 45 (1922) I 30.
31 Brief dd. 14 juni 1923 nr. 2936 KW, Archief ARA 412/40.
[127]