gelaten zou men het doctoraal staats- of rechtswetenschappen moeten hebben ver kregen en voorts gedurende twee jaren aan een archief praktisch werkzaam moe ten zijn geweest. In 1902 bestond een afzonderlijk doctoraal examen geschiedenis nog niet. Als dat zou zijn ingesteld, zo meende de bijeenkomst van rijksarchiva rissen, zou dit met het doctoraal staats- of rechtswetenschappen gelijk kunnen worden gesteld. Behalve het examen en de stage diende een wetenschappelijk archiefambtenaar gepromoveerd te zijn op een historisch-juridisch proefschrift, al weer in de staats- of rechtswetenschappen. U ziet, de rijksarchivarissen op twee na allen meester in de rechten legden sterk de nadruk op de juridische vorming van de archivaris. Daartegen rees ver zet. Zo wilde prof. dr. H. Brugmans te Amsterdam later docent aan de Ar- chiefschool voor het ambt van archivaris de historici op één lijn met de juristen geplaatst zien5. In 1910 nam de Vereeniging van archivarissen in Nederland het vraagstuk van de eisen voor de benoembaarheid opnieuw in studie". Een vraag van de pas te Utrecht benoemde oorkondenspecialist prof. dr. O. Oppermann was hiertoe de aanleiding. Hij wilde van de Vereeniging van archivarissen weten, hoe zijn onder wijs moest worden ingericht opdat het beantwoorden zou aan de eisen door de vereniging voor de opleiding tot een wetenschappelijke archiefbetrekking te stellen. Het driemanschap S. Muller Fz., J. A. Feith en R. Fruin bracht hierover rapport uit. Hun aanbeveling week nauwelijks af van de conclusie genomen door de bijeenkomst van rijksarchivarissen in 1902, van welke bijeenkomst de drie prea- adviseurs van 1910 deel hadden uitgemaakt. De Vereeniging van archivarissen in Nederland besloot op 22 december 1910: 'Het is wenschelijk, dat de opleiding der wetenschappelijke archiefbeambten in dier voege geregeld worde, dat de aspiran ten zich moeten verwerven een der drie doctoraten in de juridische faculteit en zich tijdens hun verblijf aan de academie hebben eigen te maken kundigheden in de volgende vakken, die voor hen, die zich aan het archivariaat wijden, propae- deutische vakken zijn: Middeleeuwsch Latijn, Middel-Nederlandsch, Oud-Vader- landsch recht, Nederlandsche geschiedenis, Middeleeuwsche aardrijkskunde, Kerkgeschiedenis en Kerkrecht, Geschiedenis der staathuishoudkunde, Geschiede nis der Nederlandsche Staatsinstellingen en Middeleeuwsche kunst- en bescha vingsgeschiedenis, zonder dat het echter noodig is, dat in die vakken een examen wordt afgelegd. Daarentegen moet de aspirant wel een examen afleggen in de eigenlijk gezegde archiefvakken, nl. de archiveconomie, de diplomatiek, de paleo grafie en de chronologie. De kennis in die vakken kan verkregen worden aan een archief en kan blijken uit een staatsexamen, die in de drie laatstgenoemde kan ook verkregen worden aan eene universiteit en blijken uit een academisch examen.' Bovendien meenden Muller, Feith en Fruin dat het onderwijs in de eigenlijke archiefvakken, in tegenstelling tot de propedeutische vakken, speciaal voor aan staande archivarissen moest worden gegeven. 5 FRUIN, Archiefwet 1918 I 17. 0 NAB 19 (1910-1911) 64-67; FRUIN, Archiefwet 1918 I 17-18. 122 Ook thans rees tegen de sterke voorkeur voor de juridische vorming van de archi varis verzet van Amsterdamse zijde. De Amsterdamse faculteit der letteren en wijsbegeerte wees in een brief van 6 oktober 19117 op het grote aantal niet- juristen onder de archivarissen. Bovendien deelde de faculteit mede dat de eigen lijke archiefvakken aan de Amsterdamse universiteit werden of zouden worden gedoceerd: Fruin zou onderwijs gaan geven in de archiveconomie en de chrono logie, terwijl Gosses reeds enige jaren als privaat-docent paleografie en diplomatiek gaf. 'Voor het volgen van deze lessen waar theorie en praktijk worden vereenigd, zijn genoemde heeren bereid testimonium te geven.' Brugmans en Fruin verklaar den zich bereid aan kandidaten die dat mochten wensen examen in de vier archief vakken af te nemen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam zegden toe8 zorg te zullen dragen dat in het nieuwe archiefgebouw een kamer beschikbaar zou zijn, waarin het onderwijs in de archiveconomie gegeven zou kunnen worden. In dit verband verdient vermelding dat omstreeks het einde van de vorige eeuw prof. dr. P. J. Blok een poging ondernomen moet hebben te Leiden een opleiding voor archivarissen te stichten. In een brief aan Fruin van 4 november 1919° schrijft Blok dat hij 'zeer ingenomen met de vestiging eener archiefschool aan uw archief' is. 'Voor ongeveer 20 jaren trachtte ik dat doel op dezelfde wijze hier ter stede te bereiken maar die poging stuitte af op tegenwerking uit Utr.'. De Archiefwet 1918 Stb. 378 delegeerde aan een algemene maatregel van bestuur de regeling van de eisen van benoembaarheid tot wetenschappelijk ambtenaar aan een archiefbewaarplaats. Bij koninklijk besluit van 2 september 1919, Stb. 551 werd nu het onderscheid in wetenschappelijke archiefambtenaren der le en 2e klasse ingevoerd. Voor elke klasse werd een staatsexamen ingesteld; om benoemd te kunnen worden in de le klasse moest men de graad van doctor in de rechts wetenschap, de staatswetenschap, het hedendaags Romeins-Hollands recht of de Nederlandse letteren hebben verkregen en voorts het archiefexamen met goed gevolg hebben afgelegd. Een stage van tenminste één jaar, voor 2e klassers van tenminste zes maanden, eventueel met ten hoogste drie maanden te verkorten, was verplicht10. 7 NAB 20 (1911-1912) 161-163. 8 NAB 20 (1911-1912) 163. 9 Archief van het algemeen rijksarchief 1800-1940, algemeen rijksarchief 's-Graven- hage [verder afgekort als Archief ARA] 802. Raadpleging van dit archief voorzover de bescheiden nog geen vijftig jaar oud zijn, is slechts mogelijk na toestemming van de algemene rijksarchivaris. Over de jaren 1919-1924 zijn de stukken, ontvangen en opgemaakt door de algemene rijksarchivaris als directeur van de Archiefschool afzonderlijk ingebonden (nrs. 409-413). Bovendien bevinden zich onder de particuliere correspondentie van Fruin over deze jaren (Archief ARA nrs. 802-807) vele stukken, door Fruin in zijn kwaliteit van direc teur van de Archiefschool ontvangen. 10 FRUIN, Archiefwet 1918 II 16-24. Het valt op dat in dit K.B. (artikel 2) de stage een voorwaarde voor de benoeming, maar in artikel 11 van het K.B. van 28 oktober 1919 nr. 30 (zie noot 12) een voorwaarde voor de toelating tot het examen is (zoals het in 1902 voorgestelde systeem en dat van het Archiefbesluit). [123]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 22