De Archiefschool 1919-1969 Vijftig jaar geleden, op 28 oktober 1919, werd de Archiefschool ingesteld. Vijftig jaar geleden, doch geen vijftigjarig bestaan. U weet dat de Archiefschool nadat in januari 1920 de lessen begonnen waren, reeds na enkele jaren de opleiding moest staken. Eerst in 1955 werd de school opnieuw officieel ingesteld, nadat vier jaren eerder de naam Archiefschool was gegeven aan een op particulier initiatief ge organiseerde archiefopleiding. De op 1 september 1969 aangevangen cursus 19691970 is in de onderbroken reeks sinds 1920 de twintigste aan de officiële Archiefschool de drieëntwintig ste wanneer we de particuliere archiefschool erbij rekenen. Terugziende is dit jaar dus een bijzonder jaar. Ook voor de toekomst echter van de opleiding tot archivaris is de net begonnen cursus niet zonder betekenis. De op 1 mei 1968 in werking getreden Archiefwet 1962 en het Archiefbesluit hebben niet alleen afgerekend met de vertrouwde eerste en tweede klasser om er hogere en middelbare archiefambtenaren van te maken essentiëler is het dat de structuur en het programma van de rijks archiefschool, de verhouding van school tot examen enz. min of meer ingrijpend zijn gewijzigd. Deze cursus is de eerste waarin de regels van het Archiefbesluit met betrekking tot de rijks archiefschool worden toegepast. Op dit moment, nu door de Archief school met een Januskop zowel naar het verleden als naar de toekomst kan wor den gezien, is het goed bij het zien naar de toekomst de geschiedenis mede in beschouwing te nemen. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de wenselijkheid van een archiefschool in ons land het eerst betoogd op 6 december 1859 door het Tweede Kamerlid mr. W. Wintgens1. Bij de behandeling van de rijksbegroting voor het jaar 1860 zei hij: 'Ik wensch bij deze gelegenheid nog aan de regering in bedenking te geven, of het niet wenschelijk zoude zijn van den rijken schat van archiven, die zich in deze verzameling bevindt, die daar in zulk eene uitnemende orde wordt gehouden, en waar een zoo uitstekend geleerde aan het hoofd staat, nog in een ander opzigt partij te trekken en aan enkele jongelieden de gelegenheid te verschaffen zich te bekwamen in de studie van de charters en oirkonden. In andere landen vindt men Bewerking van de tekst van een toespraak door de wnd. directeur van de rijks ar chiefschool, ter opening vara de eerste bijeenkomst van leerlingen en docenten op vrijdag 7 november 1969. 1 R. FRUIN, De gestie van dr. R. C. Bakhuizen van den Brink als archivaris des rijks 1854-1865 s-Gravenhage 1926) 146; P. F. HUBRECHT, De onderwijswetten in Nederland en hare uitvoering E 2 ('s-Gravenhage 1882) 241. [120] zulke écoles des chartes. Voor de studie van onze geschiedenis zou het wenschelijk zijn, indien de gelegenheid daartoe wierd geopend'. In 1891 schreef P. J. Blok in het januari-nummer van De Gids een artikel over 'Onze archieven'2 waarin hij een goede opleiding van de archivaris gewenst noem de. Blok achtte een speciale opleiding voor archivarissen en speciale examens echter niet nodig; aanvullende testimonia voor de jurist en de 'nieuw-litterator' zouden voldoende zijn. In de jaarvergadering van de Vereeniging van archivarissen in Nederland op 17 juni 1896 kwam 'De opleiding van Nederlandsche archivarissen' ter sprake3. Uit gaande van enkele door mr. J. E. Heeres, adjunct-archivaris aan het algemeen rijksarchief, geformuleerde stellingen, oordeelde de vergadering 'Bepalingen zijn wenschelijk, welke de vereischten regelen, waaraan zij moeten voldoen die naar een wetenschappelijke betrekking willen dingen bij het Nederlandsche en het Nederlandsch-Indische archiefwezen.' Voorts meende men dat een graad aan een der Nederlandse universiteiten wel wenselijk, maar niet bepaald nodig was. De grondslag voor de regeling van het verkrijgen van de hoedanigheid van archiefambtenaar is gelegd in de bijeenkomst van rijksarchivarissen op 21 oktober 1902. Daar kwam de door de minister van binnenlandse zaken gestelde vraag, 'Welke maatregelen zijn aan te bevelen tot opleiding van archiefambtenaren?' ter sprake4. Fruin stelde in deze vergadering dat men zich tijdens het verblijf aan de universi teit wel op oud-vaderlands recht, kerkrecht enz. zou kunnen toeleggen. Zijns in ziens behoorde de aanstaande archivaris na een promotie in staats- of rechtsweten schappen de eigenlijke archiefvakken (archiefwetenschap, paleografie, diplomatiek en chronologie) aan de archieven zelf te leren. 'Het corps wetenschappelijke archief-ambtenaren hier te lande is te klein, om de oprichting van eene speciale archiefschool te rechtvaardigen'; opleiding in de archiefvakken aan een universiteit achtte Fruin ongewenst. 'Voor de hoogleeraren in de verschillende historische wetenschappen, blijft de Archiefkennis eene hulpwetenschap, een middel om de historische kennis uit te breiden en dus de historische wetenschappen beter te be oefenen. De ontwikkeling, die het Archiefwezen hier te lande in den laatsten tijd genomen heeft, strekt juist om de Archiefwetenschap vrij te maken van de historie en als een zelfstandig vak te beoefenen. Maar om iemand in dat vak te bekwamen, is alleen een Archivaris bevoegd, niet een historicus, die op een ander standpunt staat. Daarom is opleiding in de eigenlijke Archiefvakken aan de Archieven- zelven gewenscht'. Men was het er over eens dat er een staatsexamen voor wetenschappelijke archief ambtenaren moest komen. Dit examen zou archiefwetenschap, oorkondenleer, paleografie en chronologie moeten omvatten. Om tot het examen te worden toe- 2 De Gids 55 (1891) I 159-181. 3 Nederlandsch archievenblad [verder afgekort als NAB] 5 (1896-1897) 2-7, 15. 4 Verslagen omtrent 's rijks oude archieven [verder afgekort als VROA] 25 (1902) 56-67; R. FRUIN, De Archiefwet 1918, Staatsblad no. 378 3 din. (Alphen aan den Rijn 1919, 1920, 1929) [verder afgekort als FRUIN, Archiefwet 1918] I 17-18. [121

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 21