Aan werklust ontbrak het de Archiefraad niet. De problematiek, die in het rapport
verwerkt wordt, is ook hem niet vreemd meer. De minister zal dus wel niet zo
lang behoeven te wachten op 's Raads adviezen en wij hopen dat deze weldra
openbaar gemaakt zullen worden. De minister spreekt van een uitermate vrucht
dragend contact met de Archiefraad. Mede daaraan zal te danken zijn dat zij de
toegestane sterkte van het personeel der rijksarchieven in 1970 gebracht heeft van
143 op 163 medewerkers. Het zou ons verheugen wanneer dit het begin was van
een jaarlijkse vermeerdering van telkens 20 medewerkers gedurende een reeks
van jaren.
In 'Spiegel Historiael' van november 1968 hadden de heren mr. F. C. J. Ketelaar
en A. G. van der Steur hun hart gelucht over de gebrekkige inventarissen en
andere hulpmiddelen, zelfs in 16e eeuws handschrift, waarmee de onderzoekers
op het Algemeen Rijksarchief zich nog moeten behelpen. Om de bestaande
wetenschappelijke achterstand opgeheven te krijgen propageerden zij een zgn.
'deltaplan'. De Algemene Rijksarchivaris heeft dat 'deltaplan' voor het Algemeen
Rijksarchief vertaald in een plan om aan de diverse afdelingen speciale inven-
tarisatieploegen te verbinden, die zich louter met inventarisatiewerk mogen bezig
houden, met daarnaast speciale teams voor het inlichtingen- en het educatief werk.
De op het punt van inventarisatie van archieven bestaande grote achterstand zal
bepaald niet weggewerkt kunnen worden zolang het benodigde personeel ont
breekt. Zelfs als dat beschikbaar komt, lezen we in de genoemde memorie van
toelichting, zal het een immense taak blijven. Momenteel constateren we evenwel
een enorm personeelstekort. Daardoor moet een te groot deel van de tijd van het
personeel besteed worden aan inlichtingenwerk ten gerieve van onderzoekers. Op
het punt van dienstbetoon mag het Nederlands archiefwezen misschien een goede
naam behouden hebben, het is ten koste gegaan van andere wezenlijke taken als
inventarisatie en publicatie.
Tussen 1955 en 1969 zijn niet meer dan 40 cursisten van de Archiefschool ge
slaagd voor het examen le klasse en 133 voor het examen 2e klasse. Daarvan
werden bij de rijksarchieven 15 le klassers en 23 2e klassers geplaatst. Dat was
de oogst van 14 jaar. Het aantal gediplomeerden zal sterk moeten stijgen, wil het
voldoen aan de toekomstige behoefte aan personeel. Vandaar dat ervoor gezorgd
is dat in 1969 aanmerkelijk meer leerlingen tot de Archiefschool toegelaten kon
den worden dan voorheen.
Aan de voorgeschreven opzet van de opleiding is veel moeite besteed. De bestaan
de Rijksarchiefschool kreeg een wettelijke basis en werd onder toezicht gesteld
van een door de minister op 27 mei geïnstalleerd curatorium. Sedert 1 november
wordt de facto het directoraat niet meer waargenomen door de Algemene Rijks
archivaris, maar door de heer mr. F. C. J. Ketelaar, die tevoren reeds als docent
aan de opleiding verbonden was. Er is een reglement tot stand gekomen in over
leg tussen departement, curatorium, waarnemend directeur, docenten en leerlin
gen; daarin zijn niet alleen de door het Archief besluit gevorderde bepalingen op
genomen, maar ook worden de belangen van alle bij de opleiding betrokken par
tijen erin gewaarborgd.
[102]
De opleiding tot hoger archiefambtenaar is volledig gescheiden van die tot mid
delbaar archiefambtenaar. Nu wij in de toekomst te maken zullen krijgen met
juristen en historici, die geen kennis hebben van het latijn, is de vraag gerezen
of gestreefd moet worden naar een gedifferentieerd examen-hoger archiefambte
naar. De geslaagden zouden dan aantekening van bijzondere bekwaamheid in
mediëvistische of moderne hulpwetenschappen kunnen verwerven. De confrontatie
met steeds meer nieuwe archieven en de taak, die de archivarissen nu hebben met
betrekking tot het toezicht op het beheer van de nog niet overgebrachte archieven,
noodzaken er weliswaar toe dat aan de moderne registratuur met haar eigen pro
blematiek veel meer aandacht geschonken moet worden dan in het verleden, toch
is het bestuur van oordeel dat er op practische gronden voldoende redenen zijn
om zich zeer gereserveerd op te stellen tegenover een opleiding tot hoger archief
ambtenaar voor academici, die geen latijn geleerd hebben. Voor een juist begrip
van tal van 17e en 18e eeuwse acten kan immers kennis van het latijn niet gemist
worden en dit zelfde geldt ook voor het verstaan van vele bescheiden van latei
datum, met name van stukken, die deel uitmaken van overgenomen katholieke
kerkarchieven.
Dat meer cursisten tegelijkertijd opgeleid kunnen worden is mede te danken aan
een verbetering van de zaal-accommodatie. De kleine collegezaal van het Alge
meen Rijksarchief werd vervangen door een ruimte in het departementsgebouw te
Rijswijk, terwijl sinds 1 januari jl. gastvrijheid genoten wordt in de collegezaal van
het Rijksarchief in Utrecht. Ook bracht de verdeling der leerlingen over twee
klassen natuurlijk met zich mee dat er aanmerkelijk meer gegadigden geplaatst
konden worden dan voorheen. Stimulerend werkte verder dat de lessen niet meer
op zaterdag maar op twee dagen in de week gegeven worden. De belangstelling is
nu zo groot dat, als de voortekenen niet bedriegen, in 1970/71 voor de adspirant-
middelbare archiefambtenaren in plaats van één twee klassen gevormd zullen
worden. Het aantal docenten is reeds uitgebreid maar zal nog vermeerderd moeten
worden. Omdat de gemeenten zeker niet minder dan het Rijk profiteren van de
opleiding, zullen zowel de gemeentearchieven als de rijksarchieven docenten moe
ten leveren.
Ter plaatsing van de vele stagiaires zullen de rijks- en gemeentearchivarissen en de
provinciale inspecteurs ook de grootst mogelijke medewerking moeten verlenen.
Getracht wordt de practische opleiding van de toekomstige archivarissen beter
te coördineren.
Dat in de vergadering van de Vereniging op 10 september 1969 te Amersfoort
de honorering van de stagiaire ter sprake is gebracht, bewijst dat door velen erva
ren wordt dat het volontairschap verouderd en a-sociaal is. Geleidelijk groeit het
aantal gehonoreerde stages; de bedragen van de toegekende geldelijke vergoedin
gen lopen evenwel sterk uiteen. Het bestuur zal gaarne medewerken aan de op
heffing van onbevredigende toestanden en hoopt door middel van een enquête
een juist inzicht te krijgen.
Wij twijfelen er niet aan dat door de waarnemend directeur en de docenten veel
enthousiasme voor het archiefwezen aan de leerlingen wordt meegegeven. Dat
is noodzakelijk, want zoals de voorzitter van het curatorium het na de installa-
[103]