komen en licht de penningmeester in het kort de jaarrekening 1969 toe. Hij ver
klaart veel medewerking van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschap
pelijk Werk te ondervinden. De Vereniging kan daarom wat de financiën betreft
de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. Een dergelijke medewerking is ook
wel nodig in verband met de snelle stijging van de kosten van het Archievenblad.
O. A. M. W. Hartong vraagt waarom de posten 'Uitgaven Archievenblad' over
1968 en 1969 (resp. ruim 13.600 en ongeveer 6500) zoveel verschillen. Vol
gens de penningmeester ligt dat aan het verschil in omvang tussen de verschillende
afleveringen. Overigens zijn thans alle schulden over vroegere jaren betaald.
Andere vragen worden er over deze rekening niet gesteld. De kascommissie,
welker leden R. Ch. M. Jacobs en drs. D. van der Vlis niet in de gelegenheid
waren deze vergadering bij te wonen, heeft schriftelijk verslag uitgebracht. Daarin
verklaart zij, zoals blijkt bij voorlezing door de voorzitter, de rekening over 1969
na een uitgebreid onderzoek in orde bevonden te hebben en stelt voor de penning
meester dienaangaande décharge te verlenen onder dankzegging voor de vele
werkzaamheden door hem in het afgelopen jaar verricht. Dit voorstel wordt bij
acclamatie en onder applaus aanvaard. Daar voegt de voorzitter zijn dank nog
eens uitdrukkelijk aan toe.
Vervolgens bespreekt de penningmeester de begroting voor 1970. Daarop komen
meer posten voor dan in vorige jaren gewoon was in verband met de vele plannen
en aanhangige projekten. Voor het Archievenblad is gerekend op vier afleveringen
van 80 blzz. ieder.
A. S. Stempher vraagt, wat er is bedoeld met de post 'Bijdragen verenigingen'.
Daaronder vallen volgens de penningmeester de lidmaatschappen van het Histo
risch Genootschap en de Conseil International des Archives. De begroting wordt
bij acclamatie goedgekeurd.
Aan de orde komt het bestuursvoorstel de huidige contributie van 17,50 met
ingang van 1 januari 1971 te verhogen met 2,50. De penningmeester merkt
daarbij op, dat het bestuur hoopt op verlaging van de VWAO-contributie in ver
band met de overgang naar het Ambtenarencentrum.
Drs. M. P. H. Roessingh verklaart het te appreciëren, dat het bestuur, zoals in
de jaarrede is medegedeeld, de leerlingen van de Rijksarchiefschool als introducé
tot de ledenvergaderingen wil toelaten, zulks om hen met de Vereniging en haar
werk kennis te laten maken. Daarnaast bestaat er volgens hem behoefte aan een
folder ter voorlichting van potentiële leden, waaruit zij hun rechten en verplich
tingen als lid van de Verenigingen van Archivarissen in Nederland en van Weten
schappelijk Archiefambtenaren in Overheidsdienst kunnen leren kennen benevens
het totaal van de door hen te betalen contributies.
Dr. W. J. van Hoboken vraagt zich af welke archiefambtenaren geen lid van de
Vereniging zijn. Het bestuur zou dat moeten nagaan en de folder aan de niet-
leden toesturen. De voorzitter voelt voor beide suggesties. Daarnaast acht hij in
dividuele propaganda door de leden noodzakelijk.
Drs. J. J. Temminck vraagt hoeveel gediplomeerde archiefambtenaren geen lid
zijn. De voorzitter kent geen getallen maar denkt vooral aan een aantal middel
bare archiefambtenaren in de lagere rangen.
[98]
Mr. A. E. M. Ribberink merkt op, dat er op het Algemene Rijksarchief nogal wat
ambtenaren van hogere en lagere rang geen lid zijn. Naar zijn mening zal ver
laging van de gezamenlijke contributies zeker leiden tot een grotere toevloed van
leden. Daardoor zal het doel van de Vereniging beter verwerkelijkt kunnen
worden.
Th. J. Poelstra acht een enquête naar niet-leden nodig, maar de gedachte aan een
enquête vindt weinig steun.
De penningmeester meent, dat het tegenover het ministerie taktisch juist zou zijn
de contributie te verhogen wegens de daar geuite wens, dat de Vereniging tracht
haar inkomsten te verruimen. Zijn wij daartoe bereid dan zal het ministerie eer
der bereid zijn zo nodig zijn subsidie te verhogen.
Dr. G. W. A. Panhuysen beveelt de leden aan uit te rekenen wat de leden van
andere verenigingen bereid zijn op te brengen ter verbetering van hun positie.
Het voorstel tot contributie-verhoging wordt vervolgens bij acclamatie aange
nomen. Tot leden van een nieuwe kascommissie worden benoemd H. Knoester
en drs. J. P. Vredenberg. De laatste is aanwezig en aanvaardt zijn benoeming.
Bij de rondvraag merkt dr. J. E. A. L. Struick op, dat hij een te groot aanbod
van stagiaires heeft, en stelt een aantal vragen: Kan de Rijksarchiefschool be
middelen bij het verkrijgen van stageplaatsen en de stages begeleiden, dit naar
voorbeeld van wat de Bibliotheekschool doet? Hoe zit het met het honoreren van
de stagiaires? Kan de Vereniging regelmatig een lijst van vakatures of te verwach
ten vakatures in het archiefwezen publiceren?
De voorzitter antwoordt, dat de beide eerste vragen beter door de (niet-aanwezige)
waarnemend-direkteur van de Archiefschool zouden kunnen worden beantwoord.
Plaatsing van het voortdurend toenemende aantal stagiaires wordt inderdaad meer
en meer een probleem. Het is hem bekend, dat de waarnemend-direkteur in dezen
zeer diligent is en dat er over begeleiding van de stage wordt gedacht met het
doel daarin meer eenheid te brengen. Wat de honorering betreft, over dat onder
werp wordt een enquête gehouden onder de hoofden van dienst in het archief
wezen. Aan de hand van de daardoor verkregen gegevens zal grotere gelijkheid
in de honorering worden nagestreefd.
Het aantal vakatures in de archiefdienst is thans niet groot. De Archiefschool
zou, althans voor zover het de leerlingen betreft, beter een bemiddelende rol kun
nen spelen dan de Vereniging. De waarnemend-direkteur weet in elk geval welke
leerlingen disponibel zijn voor een bepaalde functie.
Mr. Ribberink merkt op, dat er ten aanzien van het aantal vakatures veel onzeker
heid bestaat, althans bij de Rijksarchiefdienst. Dit ligt vooral daaraan, dat het
nooit van tevoren met zekerheid valt te zeggen of nieuw te creëren formatie
plaatsen inderdaad op de begroting zullen komen. Overigens werkt het ministerie
aan een programmering van de uitbreiding. Naar zijn gevoel dreigt er voor de
hogere archiefambtenaren een tekort aan mogelijkheden tot plaatsing wegens het
op dit moment grote aanbod van leraren, die in verband met het in werking
treden van de Mammoet-wet het onderwijs willen verlaten. Voor de middelbare
archiefambtenaren zijn de vooruitzichten gunstiger. In deze omstandigheden is het
noodzakelijk, dat degene, die de stageplaats begeeft, meteen selecteert en de moge-
[99]