kingen met Smolensko worden niet duidelijk. Zijn handel richtte zich meer op
Archangel en Lapland. In de negentiger jaren der 16e eeuw was hij met zijn
vrouw uit Enkhuizen naar Amsterdam gekomen. Zijn broer Adriaen Woutersz
(ook handelaar op Rusland) is echter in 1582 in Dordrecht geboren. Hier vinden
we dus Dordrecht en Enkhuizen samen. Uit beide plaatsen werd reeds vroeg op
Lapland en Archangel gevaren. Het is echter wel duidelijk, dat het hoofdzakelijk
Antwerpse kooplieden waren, die zich vóór 1585 in de handel op Noord-Rusland
bewogen. Toen deze kooplieden in 1585 van Antwerpen naar Amsterdam vertrok
ken, werd het centrum van de handel op Noord-Rusland verlegd van Antwerpen
naar Amsterdam en ze hebben de basis gelegd voor de Amsterdamse handelsrela
ties met Noord-Rusland. De factors en kommiezen, die in de begintijd actief wa
ren in het Russische gebied, waren ook merendeels van Zuid-Nederlandse her
komst.
Behoudens bovengenoemden waren de belangrijkste kooplieden op Noord-Rusland
in de eerste helft der 17e eeuw: Jean le Brun, Gommer Spranger, Pieter en Selio
Marselis, Jan en Daniel Bernart, Arend Schuyt, Jean Andrea en Ottavio Tensini,
Jacob Teunisz. van Stralen (schoonzoon van Dirck Wouters, raad van de stad
Amsterdam) en Thomas de Swaen (achter hem stond wellicht de bekende Elias
Trip). Voor de tweede helft der 17e eeuw moet in de eerste plaats genoemd wor
den het Doopsgezinde koopmanshuis Thesingh (Hendrick Thesingh 1631-1681,
zijn weduwe en zijn zoons Egbert Thesingh 1661-1726 en Jan Thesingh 1659-
1701). Ze worden 166 maal in de contracten genoemd als bevrachters in de pe
riode 1663-1700.
Men kan zich afvragen, hoe het mogelijk was dat de Nederlanders in het Rus
sische gebied konden concurreren met de Engelsen. Want nadat Richard Chan
cellor in 1553 de Dwinamonding verkend had en de Muscovy Company was op
gericht, hadden de Engelsen bijzondere voorrechten verkregen, tolvrijheid, vrij
bewegen in Rusland en een betere juridische positie. De Engelsen hadden verder
regelmatig diplomatiek contact met de Russen, wat van de Nederlanders niet ge
zegd kan worden. Toen Narwa in 1581 in Zweedse handen was gevallen, was
Rusland afgesneden van de Oostzee. Voor directe verbinding met de Russen en
voor de Russen met het Westen, was men aangewezen op havens in het Noorden,
Lapland, maar vooral de Dwinamonding werden van essentieel belang. In zekere
mate was het Lapse gebied een betwist gebied. De Deense koning ging zich te
weer stellen omdat die kust be- en omzeild werd zonder tol te betalen en zijn in
komsten uit de Jutland Sont gedaald waren. De slotvoogd van Vardöhus (Waer-
hysen) werd toen geassisteerd met Deense oorlogsschepen, die de schepen die zich
niets van de Deense tolrechten aantrokken, in beslag namen. De Engelsen accor
deerden in 1583 met de Deense koning. Daarna Frankrijk. Anderen, onder wie
de Nederlanders, deden dit niet. Wilden de Nederlandse schepen niet in moeilijk
heden komen, dan moesten ze in het vervolg een vrije pas van de koning van
Denemarken hebben. Die passen waren in Nederland tegen behoorlijke betaling
te bekomen van de gemachtigde van de Deense koning. Ook de Muscovy Com
pany was na 1581 voor direct handelscontact met de Russen aangewezen op de
[72]
arctische wateren. Eerst voeren ze naar St. Nicholas aan de Dwinamonding, maar
nadat Archangel door toedoen der Nederlanders een havenstad geworden was,
ging de Muscovy Company ook daarheen.
Evenals in de Oostzee was het Engelse laken hun voornaamste exportartikel. Ze
importeerden touwwerk, hennep, was, talk, traan, pelterijen11 en huiden.
In wezen was hun handel ruilhandel. De Muscovy Company leverde veel touw
werk aan de Engelse Admiraliteit, maar het Engelse Gouvernement was niet
scheutig in de betaling van zijn schulden aan de Muscovy Company.
De Russen hadden zilver nodig voor hun eigen munt en ze wilden dit door hun
handel zien binnenvloeien. Daarom was de handel met de Engelsen niet voordelig
voor de Russische economie, want die betaalden geen tol en dreven ruilhandel.
Daarentegen betaalden de niet-Engelsen de tol in zilvergeld en bij hun inkoop
van Russische goederen in Archangel moest ook contant geld op tafel gelegd wor
den. Het was altijd onvoordeliger op ruilvoet te handelen dan met contant geld
te betalen. Het verschil was te Archangel 10, 12, of 15 Voor sommige goede
ren moest soms een vijfde, een kwart of een derde van de prijs met zilvergeld be
taald worden. In 1664 was het zelfs praktijk geworden, dat dit voor een kwart,
de helft, drie kwart en soms voor de gehele koopsom gold. Daarom moest men
voor de handel in Archangel kunnen beschikken over zilveren rijksdaalders en
dukaten.
De Engelsen moesten zuinig zijn op hun zilver. De uitvoer van specie was een
gevoelig punt voor hen. De Engelse munt mocht niet uitgevoerd worden, alleen
vreemde munt. Hun Eastland Compony was in zijn Oostzeehandel beknot
wat betreft de uitvoer van zilvergeld. Ook de Muscovy Company kampte hier
mede. Voor de Nederlanders was de export van zilveren rijksdaalders en du
katen niet bezwaarlijk en hun schepen naar Archangel brachten deze munt mede.
De Muscovy Company probeerde de dure markt te Archangel te omzeilen door
direct contact te zoeken met Russische pelshandelaars. Wanneer ze in 1611 in de
Petschoramonding dit contact met pelshandelaars vinden, kunnen ze geen pels
waren kopen, omdat ze geen specie hebben. Spoedig verbiedt Rusland aan de
buitenlanders handel te drijven buiten het Russische tolbereik. Ik meen, dat het
gebrek aan specie de hoofdzaak was, dat de Engelse Muscovy Company haar
marktpositie in Archangel verloor, ondanks haar voorrechten. Weldra, waarschijn
lijk reeds aan het einde der 16e eeuw, werd ze overvleugeld door de Nederlan
ders. Voor de Nederlanders was de onvoordelige handelsbalans met Rusland niet
schokkend, omdat de Amsterdamse stapelmarkt dit kon verwerken. De specie,
die Engeland beschikbaar had, was nodig voor de Engelse Oost-Indische Compag-
11 De bewering van Brünner (dr. E. C. G. Brünner: 'De ontwikkeling van het handels
verkeer van Holland met Oost-Europa tot het einde der 16e eeuw', Tijdschr. v. Gesch.
41e jaarg. 1926, blz. 370) dat de Hollandse kooplieden, toen ze zelf handel gingen drij
ven in Rusland, zich te Londen bleven voorzien van pelswerk is te enenmale onjuist.
Zijn bewijsplaats is, dat in 1594 7 schepen te Plymouth pelswaren laden voor rekening
van Amsterdamse kooplieden. In de door hem aangehaalde bevrachtingscontracten
staat, dat ze daar 'pelsers' moeten laden. Pelsers (Engels pilchards) is een soort haring.
Vgl. mijn 'The prehistory of the New Netherland Company', Amsterdam 1959, blz. 8.
[73]