Drs. Vroom meent, dat die suggestie te laat is gekomen. De meeste gemeenten
hebben zich gehouden aan het VNG-concept.
De voorzitter verklaart, dat het effekt van onze circulaire aan de gemeenten nog
niet duidelijk is, omdat de meeste gemeenten daarop niet hebben gereageerd.
Wel is hem bekend dat een aantal gemeenten, waaronder diverse grote en zeer
grote, onze concepten heeft overgenomen. Het lijkt hem gewenst dat de provin
ciale inspekteurs nagaan wat de gemeenten in hun provincie hebben gedaan en het
bestuur bericht geven van hun bevindingen.
Collega Hartong vraagt zich af of dat navragen nu nog wel zin heeft.
De voorzitter, daarin gesteund door dr. van Hoboken, meent van wel. Alleen om
te weten hoe de stand van zaken is. Verdere aktie heeft geen nut.
Dr. Brekelmans herinnert er aan, dat de concepten van de Vereniging alleen be
trekking hebben op artt. 23 en 25, lid 2, van de Archiefwet en niets bevatten over
niet naar een bewaarplaats overgebrachte archieven. Daarvoor heeft Rotterdam
een goede regeling gevonden en Breda heeft haar verordeningen vastgesteld naar
het voorbeeld van die van Rotterdam met een paar kleinere afwijkingen. Zo is er
geen instruktie meer vastgesteld voor de gemeente-archivaris. De verordeningen
van Breda treden op 1 oktober a.s. in werking. Zij zullen worden gedrukt en kun
nen eventueel door andere gemeenten als model worden gebruikt.
Collega Graafhuis merkt op, dat de gemeente Utrecht zich bereid heeft verklaard
vergoedingen aan stagiaires te geven. Hij stelt voor, dat de gemeente-archivarissen
aan de secretaris gegevens verstrekken over de beschikbare stage-plaatsen in hun
gemeenten.
De secretaris meent, dat dergelijke opgaven beter direkt aan de direkteur van de
Archiefschool kunnen worden gedaan.
Collega Hartong voelt voor een onderzoek naar de hoogte van de aan de stagiaires
toegekende vergoedingen. Collega Van Meerendonk stelt voor, dat men ook die
gegevens direkt door geeft aan de Archiefschool. Daar sluiten de voorzitter en de
vergadering zich bij aan. De voorzitter herinnert er aan, dat er veel vraag naar
stage-plaatsen is en wekt op zo veel mogelijk aan de vraag te voldoen.
Aangezien niemand verder het woord verlangt, wordt de vergadering gesloten.
Vervolgens spreekt prof. dr. W. A. van Es, direkteur van de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek, over de taak en werkwijze van deze dienst,
zulks ter inleiding van het bezoek, dat 's middags aan de verschillende afdelingen
van de ROB wordt gebracht. Prof. van Es wijst er onder meer op, dat de bodem
vondsten weliswaar zelf niet liegen en dus een objektief gegeven vormen, maar
dat er in de interpretatie van deze vondsten een subjektief element zit, dat ruime
mogelijkheden laat voor verschil van mening en diskussie. Daarom heeft men in
het verleden het geschreven dokument dikwijls belangrijker geacht dan de doku-
menten der archaeologen. Tegenwoordig wordt ingezien, dat beide soorten do-
kumenten elkaar aanvullen.
Per woord en lichtbeeld laat hij vervolgens zien hoe de archaeologen hun doku-
menten vergaren. Zijn lezing wordt met grote belangstelling gevolgd, zoals blijkt
[62]
uit het applaus na afloop en de geanimeerde diskussie, die daarop volgt. Helaas
moet deze diskussie worden onderbroken, omdat de lunch staat te wachten.
Na een gezellige koffiemaaltijd krijgen de aanwezigen de gelegenheid tijdens een
rondwandeling door de verschillende afdelingen van de ROB te vernemen en met
eigen ogen te zien hoe omvangrijk en veelzijdig het werk van deze dienst thans is,
welke uitgebreide mogelijkheden tot onderzoek en tot restauratie van het gevon
dene er zijn en ook hoeveel problemen zich voordoen bij het in stand houden van
de onroerende archaeologische monumenten en bij de bewaring van de vele bo
demvondsten.
In de kelder-kantine van deze dienst rust men vervolgens uit onder het genot van
door onze gastheren aangeboden verversingen en heeft daarna gelegenheid onder
leiding van dr. Hovy iets te zien van het vele, dat Amersfoort aan oud steden
schoon heeft behouden. De volhouders tot het einde dwalen onder deze deskun
dige leiding nog geruime tijd langs grachten, muurhuizen, poorten en kerken,
voordat zij moe maar voldaan huiswaarts keren.
Index op de jaargangen 1-75 van het Nederlands Archievenblad
Herhaaldelijk is de wens naar voren gebracht te kunnen beschikken over een in
dex op alle tot nu toe verschenen afleveringen van het Nederlands Archievenblad.
Op de ledenvergadering te Amersfoort op 10 september jl. is over deze zaak ge
sproken.1 Het verheugt het bestuur ten zeerste, dat, nadat mevrouw drs. M. M.
Doornink-Hoogenraad verklaard had voor het samenstellen van een nieuwe index
geen belangstelling te hebben, zijn medelid, mevrouw drs. E. P. Polak-de Booy,
in principe bereid is dit omvangrijke indiceringswerk op zich te nemen. Zij stelt
zich voor, dat de index moet gaan over alle jaargangen 1-75, dus over de jaren
1892-1971. Zij denkt daarbij aan een systematische index gevolgd door een naam
register, eventueel ook een trefwoorden register. Deze twee registers moeten ver
wijzen naar de index, niet naar het Archievenblad. Dat laatste is het geval in de
naamlijst van Sigal, die daardoor moeilijk te hanteren is. Alle in de systematische
index genoemde artikelen worden doorlopend genummerd om verwijzingen moge
lijk te maken.
Bij haar werk zou mevrouw Polak gaarne beschikken over een volledige serie
afleveringen van het Nederlands Archievenblad.
Van 1892 tot en met 1958 liepen de jaargangen van september tot september, zo
dat sprekende van de jaargang 1899 bedoeld wordt 1899-1900. Verder vormden
1920-1922 samen de negen-en-twintigste jaargang en 1941-1943 samen de negen
en-veertigste jaargang. In 1944 verscheen het Archievenblad niet, zodat 1945-
1946 de vijftigste jaargang uitmaken. De jaargang 1958-1959, de drie-en-zestigste,
telde vijf afleveringen. Sedert de vier-en-zestigste jaargang, 1960, is steeds een
1 Zie hiervoor, blz. 61.
[63]