Dames en Heren. Het lijkt mij juist, gezien de stroomversnelling van de ontwik
keling op ons vakgebied, een tussentijds exposé te geven van de stand van zaken
binnen onze Vereniging en, voor zover mij dat mogelijk is, van de problematiek
van het Nederlands archiefwezen op dit ogenblik.
Enige dagen na de ledenvergadering van 26 maart te Eindhoven, heeft het bestuur
een schrijven gericht aan alle gemeentebesturen met de aanbeveling te bevorderen
dat onze ontwerpen voor de regelingen ex art. 23 en art. 25 tweede lid van de
Archiefwet zouden worden overgenomen dan wel als leidraad zouden worden ge
bruikt. De provinciale inspecteurs van de archieven zijn hiervan op de hoogte ge
steld en hun is geadviseerd om in onderling overleg richtlijnen samen te stellen
voor de beheersvoorschriften, zoals die in art. 4 van onze ontwerp-regeling ex
art. 23 van de Archiefwet genoemd worden. Zij zouden de gemeenten dan in deze
aangelegenheid van advies kunnen dienen. Verder is hun aanbevolen ernaar te
streven dat de vaststelling door de besturen der waterschappen van verordeningen
ex art. 29 van de Archiefwet zou geschieden naar analogie van onze ontwerp
regeling ex art. 23.
Momenteel kan door het bestuur nog niet geheel overzien worden in hoeverre de
gemeenteraden en de waterschapsbesturen onze ontwerp regelingen hebben over
genomen.
Art. 2 van de Statuten van onze Vereniging bepaalt dat getracht wordt de doel
stellingen te bereiken onder meer door het uitgeven van een tijdschrift.
Op de jaarvergadering van 3 maart 1967 te Gouda heeft de toenmalige voorzitter,
dr. M. P. van Buijtenen, erop gewezen dat de uitgave van het Nederlands Archie
venblad een zorgwekkende zaak was geworden. Om financiële redenen liep het
blad wel 'het gezicht van onze vereniging' genoemd gevaar voor zijn bestaan
en in elk geval leek frontverkorting onontkoombaar. De gesubsidiëerde jubileum
bundel 'Septet' kon, door tevens als driedubbel nummer van het Archievenblad
te verschijnen, de 70e jaargang redden. Mede door deze kunstgreep was de redac
teur in staat de 71e en 72e jaargang het licht te doen zien, zij het op onregelmati
ger wijze dan wenselijk ware geweest en op een feitelijk niet meer verantwoorde
financiële basis. Het bestuur is er evenwel veel aan gelegen dat de uitgave van een
geheel zelfstandig Archievenblad, dat zijn waarde reeds vele tientallen jaren be
wezen heeft, wordt voortgezet. Gelukkig blijkt bij het ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk Werk begrip aanwezig te zijn voor de noodzaak het
Archievenblad een gezonde toekomst te garanderen. Voorts zal met de uitgeefster,
de N.V. Erven B. van der Kamp te Groningen, een duidelijker regeling getroffen
worden ter vervanging van de overeenkomst, die op 10 januari 1892 is ingegaan
en die, naar U zult begrijpen, in 1969 niet meer up to date genoemd mag worden.
De perspectieven zijn niet ongunstig en wij hopen spoedig in staat te zijn U over
de toekomstmogelijkheden van het Archievenblad in te lichten. Laat u zich in elk
geval niet weerhouden de redacteur te voorzien van artikelen, waarvan kennis
name voor ons allen waardevol is.
Openbaarheid van archieven is een wens, die tegenwoordig veel gehoord wordt.
Daarbij wordt dan gedacht aan openbaarheid van overheidsdocumenten op een
[58]
tijdstip zeer snel na de productie ervan. Prof. mr. S. F. L. baron van Wijnbergen
te Nijmegen heeft in zijn diesrede van vorig jaar er kritiek op uitgeoefend dat zich
veel bestuurswerk onnodig afspeelt in de beslotenheid. Een grotere toegankelijk
heid van overheidsstukken acht hij gewenst omdat de kwaliteit van het bestuur
erdoor zou kunnen verbeteren. Hij wijst met name op Zweden en de Verenigde
Staten, waar gepraktiseerd wordt met een opener systeem dan het onze. Bij ons
is het wachten op de conclusies van de commissie-Biesheuvel.
Voor de registratoren, die gewoon zijn met de jongste nog niet openbare docu
menten te werken, zou invoering van directe openbaarheid meer dan voor ons een
nieuw werkpatroon met zich meebrengen. Vandaar dat het vraagstuk bij hen bij
zonder actueel is en er zelfs binnenkort een speciaal door de S.O.D. georgani
seerd congres aan gewijd zal worden.
De archiefbescheiden, die naar de archiefbewaarplaatsen zijn overgebracht en aan
onze hoede zijn toevertrouwd, zijn in principe al toegankelijk. De beheerders van
nog niet overgebrachte archieven zijn in de praktijk veelal bereid de niet al te
recente stukken op verzoek te laten inzien door onderzoekers, 'mits' zoals de
heer Ribberink het uitdrukte tijdens een forum, dat verslagen is in de NRC van
3 januari 1969 'mits hun papieren niet gebruikt worden als een grabbelton,
waaruit men projectielen samenstelt om die naar hun hoofd te gooien'. De heer
Ribberink zou zoals hij in een lezing voor de Permanente Commissie Post- en
Archiefzaken op 20 november 1968 te Arnhem betoogde1 het aanbevelenswaar
dig vinden dat die praktijk uitgebreid en geformaliseerd werd door de instelling
naar Zweeds voorbeeld van leeszaaltjes bij de registratuur; dus afdelingen, waar
ambtelijke post toegankelijk is voor geïnteresseerden.
Samenvattend dient er naar mijn mening naar gestreefd te worden:
1 dat archiefbescheiden, die door de administratie gemist kunnen worden, zo
snel mogelijk en eerder dan waartoe de wet thans verplicht, in de openbare ar
chiefbewaarplaatsen worden opgenomen;
2 dat de uitzonderingsmogelijkheden met betrekking tot de openbaarheid na
drukkelijk beperkt worden tot die bescheiden, waarvan de openbaarheid de be
langen van de overheid of van pariculieren kan schaden;
3 dat in principe openbaarheid doorgevoerd wordt voor bescheiden, die zich nog
onder de administratie bevinden, uiteraard met de mogelijkheid van beperkingen
ter bescherming van de hiervoor genoemde belangen.
In zijn laatste jaarrede voor de Vereniging heeft de toenmalige voorzitter, tevens
algemene rijksarchivaris, de vernietiging het grootste probleem genoemd, waarmee
wij ambtelijk geconfronteerd worden. Volgens art. 3 eerste lid van het Archiefbe-
sluit worden bij het vaststellen van de te maken vernietigingslijsten algemene richt
lijnen in acht genomen. Die richtlijnen zullen bij Koninklijk Besluit gegeven wor
den op voordracht van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk, nadat deze overleg gepleegd heeft met de minister van Binnenlandse Zaken
en de Are hief raad heeft gehoord.
1 Opgenomen in Ned. Archievenblad 1968, blz. 207-215.
[59]