Welke generale petitien schreef Simon van Slingelandt
De generale petitie, of generale propositie van petitien, zoals hij ook wel werd
genoemd, was één van de belangrijkste staatsstukken, welke de Raad van State
van de Republiek der Vereenigde Nederlanden jaarlijks de Staten Generaal aan
bood.1 Hij bevatte in de eerste jaren van de Republiek de wijzigingen welke zich
in de, niet jaarlijks verschijnende, staat van oorlog zouden voordoen. Als jaren,
waarin genoemde staat verscheen, noemde Slingelandt, niet verder teruggaande
dan het Twaalfjarig Bestand, 1610, 1613, 1617, 1621, 1626, 1628 en 1643. Na 1648
kwam hierin verandering. De staat van oorlog, in oorlogstijd de staten van oorlog,
nl. één voor de ordinaris- en één voor de extraordinaris lasten, werden een jaar
lijks in te dienen document en de generale petitie noemde geen cijfers meer. Nu
werden daarin alleen de redenen tot wijziging besproken. De staat van oorlog
kreeg nu een karakter vergelijkbaar met onze hedendaagse begroting en de gene
rale petitie werd een soort memorie van toelichting.
Het interessante is nu, dat nergens in onze historische lectuur duidelijk is te
vinden, wie voor het schrijven van de generale petitie verantwoordelijk was. Dit
komt waarschijnlijk, omdat de generale petitien, op het eerste gezicht, een nogal
eenvormige indruk maken, waardoor zij niet tot nadere kennisname uitnodigen.
Omdat dit opstel over Simon van Slingelandt zal handelen, werden de generale
propositien voor de jaren 1691 tot en met 1727 bestudeerd. Zij bleken, tot die
voor het jaar 1698, vrijwel identiek te zijn, daarna werden taal en opbouw vrijer,
al bleven de behandelde onderwerpen dezelfde. Zij behelsden een inleiding, waarin
de politieke toestand werd behandeld, maar men moet zich daarvan, gedurende
de eerste jaren althans, niet teveel voorstellen. Vervolgens werden de vijf volgende
onderwerpen besproken „de militie, de scheepsmagt, de frontieren, de magazijnen
van artillerije en munitiën, en de financien".2 Daarna werd Drente eraan herin
nerd, dat het 1% moest betalen van het bedrag waarvoor de zeven provinciën
tesamen waren aangeslagen plus 6000 voor het onderhoud van de vestingwerken
van Coevorden, zoals in 1611 was beslist3 en tenslotte werd de provinciën mee
gedeeld dat, wanneer zij hun consenten niet tijdig hadden ingebracht, zij zouden
1 Simon van Slingelandt, Staatkundige Geschriften, (Amsterdam 1784), Tweede deel,
blz. 41 e.v., vgl. Robert Fruin, Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland tot de
val der Republiek, uitgegeven door Dr. H. T. Colenbrander, ('s-Gravenhage 1901).
blz. 196 en S. J. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat onder de Republiek, (Amster
dam 1961), blz. 21 en 120.
2 A.R.A., Raad van State 2227, folio 94 e.v.
3 A.R.A., Raad van State 2117, Stukken rakende de quotes van het Landschap Drenthe.
[30]
worden geacht, dit wel te hebben gedaan. Deze laatste alinea berustte op de
resolutie van H.H.M. van 27 december 16291. Nergens evenwel is in deze stukken
te vinden, wie de generale petitie ieder jaar weer opstelde en het is de latere hoog
leraar Goslinga geweest, die in zijn, in 1915 verschenen proefschrift5, deze vraag
stelde. „Slingelandt", zo schreef hij op bladzijde 4, „has been highly praised for the
eloquent introductions to the annual petitions delivered by the Council of State
to the States General, but there is no certainty that he really was their author"
en in de annotatie, welke hij daarbij voegde, verwees hij naar Siegenbeek's Lof
rede 34-6 en Collot d'Escury's Holland's Roem II, 410, 599 en IV2, 451-2. Eerst
genoemde wees zelfs op enkele petitien, welke hem bij het lezen, waren opgeval
len, nl. die voor de jaren 1707, 1708, 1709 en 1713.
Het zou niet moeilijk zijn geweest om nog meer schrijvers aan te halen, bijvoor
beeld Mr. H. van Wijn, die in de „Bijvoegsels en Aanmerkingen voor het zeven
tiende deel der Vaderlandsche Historie van Jan Wagenaar"6 schreef: „Men ver-
stondt in den Haage, dat men den oorlog behoorde voort te zetten. Onder anderen
bleek dit uit de jaarlijksche Petitie of Bede, door den Raad van Staate overgebragt.
Sedert de groote Staatsman, Mr. Simon van Slingelandt, thesaurier-Generaal
was geworden werden die Petitien zo uitvoerig, kragtig en met zo veele blijken
van oordeel en kennis der algemeene zaaken van Europa gesteld, dat men dezelven
als de tref lij kste stukken der Staat- en Historiekunde in deezen tijd mag beschou
wen". Dat Slingelandt pas in 1725 thesaurier-generaal werd, vermeldde Van Wijn
in het volgend deel7, maar hij kwam niet terug op de opmerkingen met betrekking
tot de waarde van de generale petitien voor de kennis van die tijd. Het is daar
door niet duidelijk geworden of volgens hem de thesaurier-generaal of Slingelandt,
die van 16901725 secretaris van de Raad van State was, daarvoor verantwoor
delijk was. Nu blijkt echter, Wagenaar erop naslaande, dat ook Van Wijn het
tijdvak van de Spaanse Successie oorlog op het oog moet hebben gehad. Hij
schreef nl. deze aanmerking naar aanleiding van Wagenaar's mededeling over de
generale petitie voor het jaar 171 Is.
Ook Van der Aa9 wees Van Slingelandt als auteur van de generale petitie aan.
„Hij moest door welsprekende en krachtige taal niet enkel in 't algemeen de bond
genoten tot hartelijke vereeniging en zelfopoffering tegen Lodewijk XIV, dien
schijnheiligen en trouwelozen dwingeland aansporen, maar ook de mogelijkheid
doen zien, om zulks tot een goeden uitslag te doen; het was voornamelijk zijne
taak om de zwaarwigtige eischen aan de bondgenooten te doen, en veel beleid
was er noodig, om bij een spaarzame, voorzigtige natie, jaar op jaar met een
goeden uitslag, zware bijkans verslindende sommen te eischen. Van zijne buiten-
A.R.A., Staten Generaal 54, folio 875.
5 A. Goslinga, Slingelandt's efforts towards European peace, part I, (The Hague 1915).
6 (Amsterdam 1795), blz. 101.
7 a.w. deel 18, blz. 117.
8 J. Wagenaar, 17e deel, blz. 425.
9 A. J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, (Haarlem 1874),
Xe deel, blz. 227.
[31]