Mr. Sybrand Johannes Fockema A ndreae
10 april 1904 6 december 1968
Met mr. S. J. Fockema Andreae is een man van ongemene begaafdheid en onge
mene veelzijdigheid uit ons midden heengegaan. Hij is op 10 april 1904 te Leeuwar
den geboren, waar zijn vader de advokatuur beoefende; later heeft deze zich ge
wend tot de rechterlijke macht, en heeft zijn ambtelijke leven beëindigd als vice-
president van het gerechtshof te Arnhem. Zijn moeder behoorde tot de familie
Kosters, die uit Twente en meer in het bijzonder uit Enschede stamt.
Fockema Andreae moet zijn historische aanleg zowel van vader's als van moeder's
kant hebben meegekregen. Zijn grootvader Prof. mr. S. J. Fockema Andreae
heeft destijds aan de Leidse hogeschool het Oud-Vaderlands recht gedoceerd; mr.
J. Kosters, die in 1910 een bekend proefschrift over de geschiedenis van het jacht-
recht heeft geschreven, die hoogleraar te Groningen is geweest en later raadsheer
in de Hoge Raad, was een oom van hem.
Fockema Andreae heeft zich op velerlei gebied bewogen, maar zijn voorkeur had
den ongetwijfeld waterstaatsrecht en waterschapsgeschiedenis. Van 19281934
was hij werkzaam als archivaris van het Hoogheemraadschap Rijnland, en uit die
tijd dateren twee geschriften die ik hier memoreren wil. Het eerste verscheen in
1933 en heet 'De oude archieven van het hoogheemraadschap van Rijnland van
1255 tot 1857'; het tweede, dat tegelijkertijd zijn proefschrift was, verscheen in
1934 en was getiteld 'Het Hoogheemraadschap van Rijnland, zijn recht en bestuur
van de vroegste tijd tot 1857'. Dat hij zich niet alleen voor het waterstaatsrecht in
ons land interesseerde, kan blijken uit de Mededelingen van de Koninklijke Aka-
demie van Wetenschapppen te Amsterdam.1
In 1948 kwam hij weer bij Rijnland terug, nu als secretaris van het hoogheemraad
schap. Toen kwamen ook zijn praktische kwaliteiten naar voren. Hij had zitting in
de gemengde commissie van 'vertegenwoordigers van Rijnland, van gemeenten in
Noord- en Zuid-Holland en van de Kamers van Koophandel binnen het district
Rijnland'. Deze commissie had de vraag te bestuderen of de taak van Rijnland niet
verruimd moest worden in die zin, dat het hoogheemraadschap zich niet meer al
leen had bezig te houden met het beheer van de boezem in het algemeen en de
preventieve zorg voor de hoedanigheid van het boezemwater, maar ook met de
direkte aktieve zorg voor de reiniging der afvalwaterlozingen, b.v. door het op
richten van zuiveringsinstallaties. Door de industrialisatie met name in de Randstad,
die zich al in het begin van de vijftiger jaren aftekende, werd dit probleem nl. in
steeds sterkere mate acuut.
1 S. J. Fockema Andreaea, Het watergerecht van Valencia (A'dam 1960); dezelfde,
Autonomie en heteronomie in het Zwitserse waterrecht (A'dam 1962).
[190]
Fockema Andreae poneerde toen de stelling, dat waarborgen gegeven moesten
worden dat de gemeentelijke en industriële belangen zich zouden kunnen doen
gelden in het bestuur van het hoogheemraadschap. Gezien de autonomie van de
waterschappen was dit een zeer progressieve suggestie, die hij met vooruitziende
blik krachtig heeft verdedigd, maar die uiteraard ook veel weerstand heeft gewekt.
Niettemin is deze materie nu geregeld in de Wet houdende regelen omtrent de
verontreiniging der oppervlaktewateren, welke wet kort geleden in de Tweede
Kamer werd aanvaard.
Intussen was hij jarenlang werkzaam geweest op de provinciale griffies te Zwolle
en Groningen. Een van zijn voortreffelijkste studies uit deze periode is het artikel
'Recht en rechtsbedeeling in Overijssel gedurende het overgangstijdvak 1550
1630'1. Het is een zeer verzorgde bijdrage, die blijk geeft van een volledige be
heersing van gedrukte en niet-gedrukte bronnen van die tijd, en die op tal van
onderdelen nieuw licht werpt.
Zijn belangstelling voor de administratie blijkt verder uit zijn opstel 'Oud-
Vaderlandsch recht in de Administratie' in de feestbundel voor de Leidse hoog
leraar mr. A. S. de Blécourt2, en tenslotte noem ik nog de Overijsselse Plakkaten-
lijst en het Groninger Plakkaatboek 15941848, die in 1961 als afzonderlijke
publicaties zijn uitgegeven.
Afgezien van deze regionaal-historische onderwerpen heeft hij zich toch ook steeds
op algemeen historisch en rechtshistorisch terrein bewogen. Ik vermeld b.v. het
'Rechtsgeleerd Handwoordenboek' (2e druk, 1951) en 'De Nederlandse Staat onder
de Republiek' (Amsterdam 1961), waarvoor hem de slechts zelden verleende Thor-
becke-medaille werd toegekend.
Met zijn voorkeur voor het waterstaatsrecht hangt ongetwijfeld samen het baan
brekende werk, dat hij op het gebied van de historische geografie, maar vooral op
dat van de kartografie tot stand heeft gebracht. Ik wil te dien aanzien alleen het
handboek noemen, dat hij in 1947 in samenwerking met mr. B. van 't Hoff heeft
uitgegeven 3. De tekst is blijkens de inleiding van de hand van Fockema Andreae
en kan als een samenvatting van de door hem op dit terrein verworven kennis wor
den beschouwd.
Het is bekend, dat Fockema Andreae meer dan 500 boeken en artikelen op zijn
naam heeft staan, en bij een zo omvangrijk oeuvre behoeft het geen verwondering
te wekken dat niet alle werken op gelijke hoogte staan. Dat komt ook door de
driftige drang, die hij wel eens had om zijn bevindingen openbaar te maken. Over
ziet men evenwel het geheel van zijn publicaties, dan is er zoveel dat op grote en
soms op zeer grote hoogte staat, dat het niet te boud gesproken is wanneer men
vaststelt dat het verscheiden van deze eminente geleerde voor de vaderlandse weten
schap als een groot verlies gezien moet worden.
Zwolle G- J- ter Kuile
1 Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, XVII (1941) blz. 243298.
2 Rechtshistorische opstellen aangeboden aan A. S. de Blécourt (Gron.-Batavia 1939),
blz. 169—181. .r
3 S. I. Fockema Andreae en B. van 't Hoff, Geschiedenis der kartografie van Nederland.
's-Gravenhage 1947.
[191]