die zulke hulp wel nodig had maar waarschijnlijk te hoog opzag tegen zijn helper
en zich zeer zeker in hem vergist heeft. Men vergelijke slechts de overdreven ge
voelige toon waarop Flament zijn leermeester Habets die hem naar Limburg gehaald
had, heeft herdacht en de hooghartige toon waarop hij later de methode van 'de
heer Habets' zou afkraken. Door de gemeenteraad van Roermond werd hij als on
betrouwbaar en hatelijk gekwalificeerd. Als Hollander viel het hem wellicht ge
makkelijker in de archiefkwestie flink door te tasten, maar hij heeft nooit een be
langrijke plaats in het Provinciaal Genootschap kunnen bemachtigen.'
En verder: 'Hij bemoeide zich met alles en nog wat maar maakte zelden iets af.
Door de grote collega's werd hij niet voor vol aangezien. Limburg en Flament heb
ben zich met elkaar blijkbaar niet erg gelukkig gevoeld. Als enerzijds Flament door
de gemeenteraad van Roermond voor onbetrouwbaar werd weggezet, anderzijds
door Flament bij tijd en wijle wordt gesmaald op de 'onbetrouwbaarheid der Bel
gen', is dat duidelijk een aanwijzing genoeg. Van wat hij 'Limburgs Provincialisme'
noemde, wist Flament niet de edele zin aan te voelen. Zelfs aan zijn leermeester
Habets aan wie hij toch alles te danken had en die verre zijn meerdere was, durfde
hij verwijten dat hij teveel door 'een belgische bril' zag.
Wellicht is het een nuanceverschil, maar mij valt op dat wanneer de stad Roermond
weer eens ter sprake komt, gesproken wordt in denigerende zin van een 'provincie
stadje'. Ik vermoed dat indien de schrijver dit zou gezegd hebben in de tijd dat de
rijksarchivaris Flament overhoop lag met het gemeentebestuur van het toenmalige
Roermond, ook hij de wind van voren zou hebben gekregen. Een pijnlijker opmer
king kon in die dagen nauwelijks geplaatst worden. Het is U bekend dat Roermond
van oudsher over het grootste gedeelte van het tegenwoordige Limburg hoofdstad
geweest is. Maastricht werd eerst hoofdstad onder het frans régime en moet haar
hoofdstedelijke status zien als een vrucht der franse revolutie.
Nu kan men wel zeggen dat Roermond dat op het einde der vorige eeuw geheel
vergeten was. Ik geloof het echter niet. Toen Limburg geformeerd werd door koning
Willem I, ging een deputatie naar deze vorst om hem te bezweren, nu de franse
bezetting tot het verleden behoorde, Roermond opnieuw hoofdstad te maken en
de nieuwe provincie de naam te geven van Opper-Gelder.
Natuurlijk zal 'the man of the street' geen slechte nachtrust gekend hebben, te wij
ten aan het feit dat dit verzoek nooit werd ingewilligd, maar de intellectuelen wisten
het wel. Ook rijksarchivaris Flament heeft de oude situatie opgehaald, zoals ik
lees uit het opschrift van een door hem samengesteld geschriftje dat ik tijdens het
maken van deze notities toevallig onder ogen kreeg. Dit boekje was getiteld: 'De
provincie Limburg, een Nederlandsch gewest, grootendeels Geldersch.'
Helaas is het noodzakelijk deze oude koeien uit de sloot te halen. Wat is immers
het geval? In het boek van de heer Bloemen komt namelijk ook de figuur naar
voren van Jhr. Mr. Michiels van Kessenich. Hem wordt een waanzinnig brein ver
weten omdat hij bij gelegenheid van zijn pleidooien voor het behoud van het oud
gelders archief, memoreert dat Roermond een arrondissementshoofdplaats was.
Onze, met zijn materie zeer geëngageerde, schrijver meent echter Michiels op
grootspraak te kunnen betrappen en zegt dat het feit dat er een arrondissements-
[266]
rechtbank is te Roermond, iemand nog niet het recht geeft van hoofdplaats van een
arrondissement te spreken. Uiteraard werd deze bewering gecontroleerd en is mij
gebleken dat deze benaming absoluut geen uitvloeisel is van een waanzinnig brein,
maar louter spraakgebruik voortkomend uit een zakelijke indeling die men aantreft
in de limburgse almanakken van die tijd, welke almanakken toenmaals uitgegeven
werden te Maastricht en nog wel door Leiter Nypels waarvan U de directeur thans
in Uw midden ziet. Uit deze indeling van de zo juist genoemde almanakken blijkt
dat er in het hertogdom Limburg, slechts twee plaatsen als hoofdplaatsen vermeld
worden: Maastricht en Roermond. Onder Maastricht ressorteerde het gehele Zui
den; onder Roermond geheel Noord- en Midden-Limburg. Venlo en Weert ressor
teerden dus onder de hoofdplaats Roermond.
Tot slot moge ik vermelden een artikel in de 'Maasgouw' waarin de archievenstrijd
behandeld werd. Dit artikel dateert uit 1948. Het is van de hand van drs. M. K. J.
Smeets, toenmaals gemeentearchivaris van Roermond, thans chartermeester te
Maastricht en de spreker van heden middag. Op blz. 4 schrijft de heer Smeets: 'In
hoeverre deze maatregel' (bedoeld is de overplaatsing van de rijksarchieven van
Roermond naar Maastricht) 'in het belang der archieven was en of men bijvoor
beeld niet beter het depot te Maastricht had kunnen opheffen en in Roermond het
eigenlijke Rijksdepót voor Limburg had kunnen vestigen, zodat het voor de Pro
vincie meer centraal gelegen was, blijft buiten beschouwing. Het feit dat te Maas
tricht een ruim gebouw voorhanden was en alle Rijksarchiefdepöts in de provincies
in de provinciale hoofdstad waren gevestigd, heeft vermoedelijk de doorslag ge
geven.' Aldus de heer Smeets in 1948.
Ik ben ervan overtuigd dat in bovenstaande zinnen door drs. Smeets toenmaals al
les is gezegd wat er over de archiefkwestie te zeggen viel en dat zijn betoog des
Pudels Kern bevat.
Aan het Rijk stond slechts voor ogen organisatie zoals hij het in alle overige geor
ganiseerd had. Dat er opeens een gewest voor het voetlicht trad waar nu eenmaal
alles anders was dan elders en dus ook op archiefgebied was voor de orga
niserende instanties die slechts rechtlijnig konden denken moeilijk te verteren.
Helemaal vervelend voor de haagse organisatoren was het dat Roermond met his
torische tegenargumenten aankwam. Opeens moest men zich verdiepen in feiten
die in de 'vaderlandse geschiedenis'-boekjes niet voorkwamen.
Hoe krampachtig men tenslotte in de geschiedenis dook, blijkt uit de diverse nota's
die toen gewisseld zijn door ons ministerie van Buitenlandse Zaken, voorgelicht
door dat van Binnenlandse Zaken, met het ministerie van Buitenlandse Zaken van
Pruisen. Men voelt zo aan dat bepaalde ambtenaren bij die ministeries wel een
uiterst zware tijd gehad moeten hebben.
Eveneens zeer doorzichtig is de andere beweegreden om geen twee archiefdepóts
in het hertogdom Limburg verder toe te laten. Hier speelden financiële overwegin
gen een rol. In die dagen was zuinigheid alles wat de klok sloeg. Dat in een gewest,
twee door het Rijk onderhouden archiefdepots aanwezig moesten zijn, met twee
maal een gesalarieerd rijksarchiefambtenaar, dat was volgens schatkistbegrippen
wel al te dol.
[267]