De ontwikkeling van de stedelijke autonomie
in de noordelijke Nederlanden gedurende de Middeleeuwen
b economische rechten of verlichting van verplichtingen (markt, muntslag,
enz.).
c fiscale rechten of verlichtingen: fixatie of vernietiging van bepaalde belastin
gen; recht om zelf belastingen te heffen,
d politieke rechten (verdragen sluiten, enz.).
e wetgevende bevoegdheden (naam, aard en frequentie van wetgeving),
f bevoegdheden inzake rechtspraak: vaststellen van boetentarieven; gedeelte
lijke of volledige uitoefening van de rechtspraak.
g rechten met betrekking tot statuut der bewoners; verdwijning der onvrijheid,
h rechten van bestuurlijke aard, politie.
i militaire rechten: beperking van militaire verplichtingen jegens stads- of
landsheer; recht om een stedelijke militie te vormen.
j - bevoegdheden op religieus gebied (stadsparochies) en cultureel gebied (recht
om scholen te leiden).
k symbolen van autonomie (zegel, klokketoren).
1 volgorde waarin deze rechten zijn gegeven of waarin ze ontstaan zijn.
4. Verdere gegevens die van belang kunnen zijn voor het onderwerp der stedelijke
autonomie (bv. eigendom van de stadsgrond, banmijl, muren ook als symbool van
autonomie).
[232]
Geografische begrenzing
I Sticht Utrecht (Nedersticht en Oversticht) met de steden: Groningen, Deventer,
Zwolle, Utrecht, Amersfoort.
De Friese steden: Leeuwarden, Dokkum, Bolsward, Sneek.
II Graafschap, sedert 1339 hertogdom, Gelre met de steden: Nijmegen, Tiel, Arn
hem, Harderwijk.
III Graafschap Holland en Zeeland met de steden: Dordrecht, Leiden, Haarlem,
Delft, Alkmaar, Gouda, Amsterdam, Rotterdam, Gorinchem en Zieriksee.
IV Noordelijk deel van het hertogdom Brabant met de steden: 's Hertogenbosch,
Breda, Bergen op Zoom.
De stad Maastricht kende sedert ca 1200 twee heren: de bisschop van Luik en de
hertog van Brabant.
Chronologische begrenzing
Het onderzoek betreft de periode ca 1100 ca 1500.
N.B. Helaas was wegens tijdgebrek een aantal archivarissen niet in de gelegen
heid gegevens betreffende hun stad te verschaffen.
1 De aard van de bronnen
a Het bronnenmateriaal bevindt zich in het algemeen in goede staat. De rijkdom
van het bronnenmateriaal verschilt van stad tot stad.
b Er zijn weinig verhalende bronnen en zo zij er zijn, bevatten deze weinig ge
gevens van belang voor de stedelijke autonomie.
c Er zijn: 1. stedelijke privilegeboeken; 2. keurboeken (keuren, verdragen, over
drachten, buurspraken); 3. originele oorkonden of afschriften daarvan; 4. docu
menten uit de praktijk (kenningboeken, registers van burgemeesters, poortersboe-
ken); 5. codificaties van het stedelijk recht; 6. stadsrekeningen, die voor het meren
deel uit de 14e en 15e eeuw dateren, doch aanzienlijke lacunes vertonen (verg. W.
J. Alberts, Mittelalterliche Stadtrechnungen als Geschichtsquellen, in Rheinische
Vierteljahrsblatter 23 (1958) p. 7596).
d De Nederlandse steden zijn rijk aan plattegronden uit de 16e en 17e eeuw, met
name die van Jacob van Deventer, vervaardigd voor Philips II (15581571) en die
van Joan Blaeu (1648/49).
2° De historische ontwikkeling van de autonomie
a Er zijn voor de meeste steden oorkonden, waarbij de heer de steden rechten
233