omringende platteland. Met name de vroegste fase van dit proces van exemptie zou
voor een groot aantal steden en dorpen nader bekeken moeten worden.
2° Een probleem is de verhouding tussen formele en feitelijke rechten. Er is reden
om aan te nemen dat de feitelijke autonomie groter is dan uit de formele privileges
valt af te lezen, bv. wat betreft de jurisdictionele, legislatieve en politieke bevoegd
heden. Een systematisch onderzoek naar keurboeken, latere homologaties van recht,
en documenten uit de praktijk zal hierover meer licht kunnen verschaffen.
3° Wat betreft de hoofdvaart blijkt, dat sommige steden weliswaar het recht aan
een bepaalde stad ontlenen, maar er niet te hoofde gaan en omgekeerd. Interes
sant zou zijn dit nader te onderzoeken en de verkregen gegevens in kaart te bren
gen.
4° Het jaarlijks worden van de ambten is een verschijnsel dat in Nederland in de
loop van de 14e eeuw zijn intrede doet. De vraag waarom meer 'democratisch',
of wegens te zware lasten die het ambt met zich meebrengt is zeker een nader
onderzoek waard.
5° Teveel is tot nu toe de nadruk gelegd op de 'geslaagde' steden. Methodisch
verdient het aanbeveling ook steden, die een minder hoge vlucht genomen heb-
nen, in het onderzoek te betrekken. In deze richting wordt nog verder gewerkt.
6° Ook moeten wij ons hoeden voor een te eenzijdige benadering, namelijk alleen
vanuit de steden; de vorsten kunnen zich namelijk soms in de praktijk meer veroor
loven dan in theorie. De documenten uit de praktijk kunnen ons hier op het goede
spoor brengen.
Tijdens de discussie kwam de wens naar voren dit project, behalve in internationaal
verband, ook nationaal uit te werken. Uit het voorlopige rapport kwam opnieuw
naar voren, dat de ontwikkeling der stedelijke autonomie ook binnen onze grenzen
(in samenwerking wellicht met Belgisch Brabant en Limburg, en Duitse gebieden)
zich tot comparatieve geschiedenis leent. Daartoe zou de vragenlijst meer op spe
cifieke Nederlandse leest geschoeid moeten worden en vooroverleg met de archi
varissen plaats moeten vinden, waarbij eventueel studenten ingeschakeld kunnen
worden, die een stad of een bepaald aspect van de autonomie als onderwerp voor
een scriptie kunnen nemen. Al dit werk zou gecoördineerd moeten worden door
een Centrum voor stedengeschiedenis, dat de verbindingen tussen de universiteiten
en de archiefwereld zou moeten verstevigen en dat zich niet tot de middeleeuwse
geschiedenis zou moeten beperken. Vergeleken met landen als Duitsland en Frank
rijk ligt het onderzoek der stedengeschiedenis in Nederland ten achter, onvergeeflijk
voor een land waarin juist de steden een zo grote historische rol hebben gespeeld.
Wij hopen daarom in de toekomst in Amsterdam tot de oprichting van een
'Forschungsstelle' voor stedengeschiedenis te komen, als universitaire of interuni
versitaire instelling. Het welslagen van het onderhavige project der stedelijke auto
nomie zou een belangrijke stap in die richting kunnen betekenen.
De ontwikkeling der stedelijke autonomie in
de Middeleeuwen
Vragenlijst
1. Aard van de bronnen.
a toestand waarin het bronnenmateriaal zich bevindt,
b belang en aard der verhalende bronnen.
c oorkondenmateriaal: is er een stedelijk cartularium? Zijn er handvesten of
andere optekeningen van privileges? Zijn er keuren?
d niet-geschreven bronnen (archeologische o.a.).
2. De historische ontwikkeling der autonomie.
a is er een schriftelijke grondslag voor de instellingen? Formele overdracht
van bevoegdheden? Systematische? Of documenten uit de dagelijkse praktijk waar
uit een nieuwe toestand blijkt?
b is er een stadsheer? Zo ja, welke op het tijdstip van de eerste privileges, wel
ke later? Is er sprake van een souvereine heer (territoriale vorst) en een locale heer?
Leken- of geestelijke heer? Welke is de oorsprong van hun macht? Indien meerdere
heren, hoe zijn hun bevoegdheden verdeeld?
c is de gemeenschap, die vrijheden verkrijgt, een oude of een nieuwe stad? In
het laatste geval, een gestichte stad? Hebben de privileges betrekking op de hele
stad of slechts een gedeelte der agglomeratie? Op welke wijze zijn de bewoners in
gedeeld, 'horizontaal' (kwartieren of parochies, e.d.) of 'verticaal' (sociale geledin
gen, e.d.), of beide?
d vreedzame evolutie of strijd? In geval van conflicten, van welke aard? Spe
len conflicten tussen heren een rol, of tussen souvereine vorsten? Spelen sociale ge
schillen een rol?
e chronologische ontwikkeling: data van de belangrijkste documenten die
autonomie verschaften of deze constateerden. Op welk tijdstip bereikte de autono
mie haar hoogtepunt?
f uitwerking van de verleende vrijheden of van de autonomie succes en
verbreiding van bepaalde handvesten of bepaalde kenmerken van autonomie; welke
banden zijn daardoor geschapen?
3. Aard der autonomie.
a al of niet ontstaan van een stedelijk orgaan, zo ja:
naam of benaming van de leden.
wijze van aanwijzing, benoeming of verkiezing.
inwendige organisatie.
bevoegdheden.
[231]
[230]