In een boeiende uiteenzetting vertelde deze het een en ander over zijn werk. Spreker maakte duidelijk dat het hier gaat om een territoriaal oorkondenboek, zoals dat in Nederland gebruikelijk is. Dit in tegenstelling tot België waar men door de grote rijkdom aan oorkonden de voorkeur geeft aan de uitgave van integrale archieffondsen. Aandacht werd besteed aan de territoriale en chronologische begrenzing. Wat de eerste betreft heeft men uiteindelijk geopteerd voor de grenzen van de huidige provincie, terwijl als eindpunt in de tijd vrij willekeurig en om zuiver praktische redenen het jaartal 1312 is gekozen. Om de historische grenzen toch nog zo veel mogelijk te respecteren zal het oorkondenboek in vier delen worden uitge geven: het eerste voor de Meierij, het tweede voor de Baronie van Breda en het Markiezaat van Bergen op Zoom, het derde voor de oostelijke heerlijkheden: Megen, Ravenstein en het land van Cuyk. het vierde voor het Hollandse gedeelte en het Land van Heusden en Altena. Het plan voor de uitgave van het oorkondenboek is in 1960 voortgekomen uit de Historische Sectie van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschap pen in Noord-Brabant. De gedachte is veel ouder en gaat terug op Dr. C. R. Hermans, die reeds in de vorige eeuw veel voorbereidend werk heeft gedaan. De eerste opgave waar de bewerker voor komt te staan is het verzamelen van het materiaal. Hierbij werd door spreker o.a. de betekenis van de heemkunde benadrukt. Verder gaf hij een aantal interessante voorbeelden hoe merkwaardig soms met kostbare archivalia is gemanupuleerd zodat deze of zijn terecht gekomen op plaatsen waar men ze allerminst zou verwachten of niet meer zijn te achter halen. Vaak blijkt de oorzaak te liggen in het feit dat in de achttiende eeuw de grens tussen openbaar archief en familiearchief niet scherp was. Bij zijn over zicht waar het materiaal vandaan komt beperkte spreker zich tot de Meierij. Verder werd stilgestaan bij de vraag wat wordt opgenomen. Interessant was ook de uiteenzetting over de problemen bij de transcriptie van de teksten, waarbij niet alleen paleografische en diplomatische maar vooral tekstkritische en topony mische kwesties aan de orde komen. De tekstkritiek is vooral van belang bij de oorkonden die alleen in afschrift zijn overgeleverd. De toponymie is het voornaamste probleem. Iedereen weet dat een bepaalde naam op verschillende lokaliteiten kan staan. Nog moeilijker wordt het wanneer men een heel complex van doublures aantreft, zoals de groep Kes- sel, Well, Oijen en Hedel in het Maasgebied in het noord-oosten van Noord-Bra bant, die men identiek terugvindt in Midden- en Zuidlimburg. Tenslotte werd het een en ander medegedeeld over de inhoud van het oorkonden boek. Van de oudste oorkonde, waarvan het bestaan bekend is, is de tekst ver loren. De eerste volledig bekende oorkonde is van 704 en betreft Waalre. Het is gebleken dat kloosterarchieven de belangrijkste bijdragen leveren. Na nog iets verteld te hebben over de aard van de oorkonden eindigde de spreker met dank voor het waarlijk christelijk geduld, waarmee men zijn voordracht had beluisterd. Tijdens de gedachtenwisseling die op deze lezing volgde kwam duidelijk naar [156] voren dat de toehoorders met veel belangstelling hadden geluisterd. Belangrijk was de vraag van Dr. R. van Uytven, die de hoop uitsprak dat er niet alleen een personen- en plaatsnamenregister, maar ook een zakenregister zal worden ge maakt om het materiaal zo toegankelijk mogelijk te maken. De heer J. M. Broe ders uit Oosterhout vroeg of spreker ook materiaal verzamelde van na 1312. Het antwoord op deze laatste vraag was een duidelijk neen. Beperking tot 1312 was noodzakelijk om inderdaad binnen afzienbare tijd gereed te kunnen komen. An dere opmerkingen en vragen werden gesteld door de heren Dr. F. A. Brekel- mans, Dr. A. Bousse en E. Persoons. Na een koffiepauze met hindernissen, die bovendien geen gelegenheid overliet om iets van het gebouw van de Hogeschool te bekijken, werd de vergadering voortgezet. Dr. Pirenne deelde mee wie bericht van verhindering had gezonden en verwelkomde de stadsarchivaris van Mechelen, de heer M. Bafcop en zijn echtgenote en de heer Drs. J. Bekers attaché bij het Rijksarchief te Antwerpen, die voor de eerste keer aanwezig waren. Daarna gaf hij het woord aan Dr. R. van Uytven uit Heverlee (Leuven), die voor het laatst als archivaris in ons midden was, voor zijn lezing over De rechtsgeldig heid van de Blijde Inkomste van 3 januari 1356. Reeds na de eerste volzinnen was duidelijk dat zijn betoog was gericht op het bewijs dat deze Blijde Inkomste als contract tussen vorst en onderdanen slechts een paar maanden rechtskracht heeft gehad. Spreker stelde dat bij herhaling werd geconstateerd dat de bepa lingen ervan niet werden nageleefd en dat de Brabantse steden zich in de tweede helft van de veertiende eeuw steeds beriepen op het Charter van Kortenberg van 1312 en het Waalse Charter van 1314 en nooit op de Blijde Inkomste. Hij wees voorts op het merkwaardige feit dat zich in het archief van de hertogen twee gecancelleerde exemplaren van het landsprivilege bevinden en dat na de herovering van Brabant bij de restauratie van Wenceslas de erfrechten van diens huis werden erkend, iets wat de Blijde Inkomste juist had uitgesloten. Het was een boeiend betoog. Voorzitter Pirenne verwachtte wel tegenspraak, al zou het niet eenvoudig zijn ongewapend tegen een zo geharnast verhaal in te gaan. Aan de discussie werd deelgenomen door de heren Drs. J. A. ten Cate, Dr. G. Asaert, Dr. F. A. Brekelmans, Dr. J. Baerten, J. M. Broeders, J. Andrlessen S. J. en L. Roeykens O. F. M. Cap. Het was duidelijk dat niet iedereen de these van Dr. Van Uyvten zomaar wilde aanvaarden. Ondanks de vele op- en aanmerkin gen bleef spreker volhouden, dat de betekenis van dit Landcharter vooral ge legen is in de oude formulering van de eisen der Brabantse steden. Echt rechts geldig werd een en ander pas in 1406 bij de inhuldiging van Anton van Bour- gondië. Eerst sinds dat jaar kan men spreken van een onafgebroken reeks van Blijde Inkomsten. Het noenmaal werd gebruikt in Hotel Modern. Namens de Belgische deelnemers werd aan tafel het woord gevoerd door Dr. A. Bousse uit Antwerpen, die er zijn vreugde over uitsprak dat het inmiddels reeds de 10e maal was dat men bijeen kwam. [157]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 82