archivaris optreden te beschouwen vallen als een soort lieden die slechts in het
verleden leven en wier geest iets dors moet hebben.
De werkelijkheid is heel anders. Voor de Nederlandse cultuur en voor de geschied
wetenschap is een goed geordend en een goed geleid archiefwezen van de aller
grootste waarde. En archivarissen behoren niet alleen over een brede kennis en
vindingrijkheid te beschikken, maar bovendien ook over de rijke fantasie die voor
elke wetenschappelijke onderzoeker en voor hen, die aan die onderzoekers nuttige
medewerking willen verlenen, onontbeerlijk is.
Daarenboven is in toenemende mate voor hem, die aan het hoofd van het Rijks
archief en van het gehele verdere Rijksarchiefwezen staat, een instelling nodig die
getuigt van de grootst mogelijke openheid, overigens natuurlijk met inachtneming
van bepaalde, uit een oogpunt van staats- en algemeen belang te eerbiedigen be
perkingen. Voor de noodzaak van een dergelijke instelling heeft, zeker in ons land,
misschien wel eens al te zeer een tekort aan begrip geheerst (en mogelijk bestaat
dat in een enkel geval nog wel).
Maar de geschiedwetenschap kan er alleen maar door worden verrijkt, als het
voorhanden zijnde archiefmateriaal zoveel mogelijk voor bestudering en kennis
neming toegankelijk wordt gemaakt.
Begrip
Gelukkig kan men er staat op maken, dat mr. Ribberink in begrip voor dit alles
stellig niet onderdoet voor o.m. zijn onmiddellijke voorganger. Dit is mij reeds her
haaldelijk gebleken. Sinds juni 1949 is hij aan het Algemeen Rijksarchief te 's Gra-
venhage verbonden, en wel aan de tweede afdeling van dat archief, die de centrale
overheidsarchieven en verder een aantal familie-archieven na 1796 bevat. In 1961
hoofd dier afdeling geworden, zag hij zich twee jaar later tot Rijksarchivaris be
noemd, waarop hij in 1965 plaatsvervangend Algemeen Rijksarchivaris werd.
Terloops stip ik nog aan, dat hij voorzitter is van de Vereniging van Archivarissen
in Nederland en docent aan de Rijksarchiefschool. En verder dat hij ook nog een
tijdje nuttige ervaring aan de Nationale Archieven te Parijs heeft opgedaan.
Wie zich bezighouden met onderzoekingen op het gebied van het tijdperk, waar
over de door hem geleide tweede afdeling gaat, weten ten volle met welk een toe
wijding en kennis hij daarbij de nodige bijstand verleent. Hij verstaat de kunst
met doortastendheid snel aan te pakken, zonder echter ooit overhaast te werk te
gaan. Hiertegen vormen zijn onvermoeibare speurzin en, niet te vergeten, zijn
grote evenwichtigheid waarborgen van betekenis.
Met dit alles gaat zijn frisheid van geest gepaard, verder, niet te vergeten, zijn
aanleg om goed met mensen te kunnen omgaan, wat o.m. ook tot uiting komt in
zijn relaties tot de ambtelijke staf van medewerkers op het Algemeen Rijksarchief.
Trouwens als men uit ondervinding weet, hoe voortreffelijk de staf van functiona
rissen der tweede afdeling te werk gaat, dan getuigt dat mede voor de inspiratie,
die er van hun „chef" uitgaat.
[122]
Toekomst
Dr. Van der Gouw heeft indertijd enkele bezwaren tegen de toestand bij het Alge
meen Rijksarchief naar voren gebracht. Mr. Ribberink kan een aantal van deze be
zwaren in beginsel grotendeels onderschrijven, onder meer wat betreft een zekere
wetenschappelijke achterstand die in het Nederlandse archiefwezen zou bestaan.
Hij is er zich van bewust dat hem een allesbehalve lichte taak wacht en ook dat
het beoogde doel het wegnemen van die achterstand niet in zeer korte tijd
zal kunnen worden bereikt.
Het is mij bekend, dat hij er zich van ganser harte in zal verheugen, als de plannen
doorgang zullen vinden om op de plaats van het oude Bronovo aan de Laan van
Meerdervoort (nu het produktschap voor zuivel tegenover Metropole) een nieuw
gebouw voor het Algemeen Rijksarchief tot stand te doen komen, aangepast aan
de eisen van de tijd. Daaraan bestaat in sterke mate behoefte.
Tot een van de grote onderdelen van zijn arbeid rekent hij terecht de zorg voor de
verdere invoering van de Archiefwet 1962. In de archieven van de departementen
en de hoge colleges van staat wachten nog steeds grote hoeveelheden archiefstuk
ken, ouder dan vijftig jaar, op overbrenging naar het Algemeen Rijksarchief.
Vergis ik me niet, dan is mr. Ribberink de jongste algemeen rijksarchivaris die
ooit is benoemd. Hij heeft deze functie van betekenis bepaald niet gezocht. Maar
nu hij hiertoe is geroepen, achtte hij het zijn plicht deze post te aanvaarden om
daaraan zijn beste krachten te geven. Aangezien die niet gering zijn, mag men
verwachten, dat hij met succes verder werkzaam zal zijn. Dit zullen allen die hem
in zijn vele hoedanigheden kennen en waarderen hem zeker volop gunnen. Dat
succes zal aan het stuk Nederlandse cultuur dat onder zijn hoede staat, alleen maar
ten goede komen.
[123]