Mr. A. E. M. Ribberink algemeen rijksarchivaris
tingstoelichter wat uitzonderlijk is. Want nog geen jaar eerder sprak minister
Klompé (bij de opening van het nieuwe Rijksarchief in Arnhem) over „schreeuwen
de tekorten, waarop in dat jaar bijna niet ingelopen is", tekorten, die ontstaan zijn
in de periode dat het archief nog onder Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
viel, en waarin de „kunsten" (en daarbinnen het archief) niet zelden het financiële
loodje moesten leggen. Volgens Ribberink niet helemaal onbegrijpelijk: „Ik wil
mijn eigen zaak niet te kort doen, maar als je moet kiezen tussen een school voor
tweehonderd kinderen of extrachartermeesters voor je oude stukken, lijkt de keuze
niet moeilijk
Twee jaar geleden werd dr. J. T. van der Gouw benoemd tot algemeen rijksarchi
varis, bij welke benoeming de toenmalige minister Vrolijk aantekende: „Een prima
vakman, maar we zullen het niet gemakkelijk met hem krijgen". Van der Gouw
kreeg van zijn voorganger de woorden „Gods zegen, je zult het nodig hebben"
mee (zoals hij een half jaar geleden bij zijn weinig feestelijke vertrek meedeelde).
De benoeming van „doordouwer" Van der Gouw werd door hemzelf en zijn
dienst beschouwd als het begin van een soort renaissance voor het Rijksarchief.
Deze verwachtingen werden tot grote woede van de energieke Algemene Archi
varis maar matig gehonoreerd. Al van de eerste dag af uitte hij zijn voornemen
het rijksarchief vaarwel te zullen zeggen als hij zijn zin niet kreeg, dus als hij niet
van heel wat meer geld, ruimte en personeel voorzien zou worden. Een houding
die bij de ambtenaren van CRM uiterst weinig waardering kon oproepen.
Zwerm horzels
Na anderhalf jaar van veel moeilijkheden en wederzijdse verwijten deed Van der
Gouw wat hij beloofd had: weggaan omdat hij zijn zin niet kreeg. Dit ontslag be
geleidde hij met een serie heftige verwijten aan ambtenaren en regering in een inter
view. Over de ambtenaren: „Het zijn bijna allemaal aardige kerels, maar de hele
horde wekt bij mij als bemoeiallen, toezichthouders, superieuren namens de
minister de gevoelens, die een zwerm horzels opwekt bij een paard. Ik ga ge
woon weg uit afschuw voor het systeem".
Hij uitte verder zijn woede over 't feit, dat er zo weinig belangstelling voor het rijks
archief was, zowel bij ministers als bij „de verstikkende bureaucratie" en wees op
een „wetenschappelijke achterstand van tientallen jaren".
Zijn vertrek veroorzaakte geen jammerklachten op het ministerie. Nu blijkt dr Van
der Gouw terug in zijn vroegere functie bij de provincie Zuid-Holland weinig
genegen om nog iets over de tekorten bij de Rijks archiefdienst te berde te brem
gen. „Ik heb me daar geërgerd tot ik op de rand van een beroerte kwam. Ik wil
er niets meer mee te maken hebben".
Verleden leert
Zijn vroegere medewerker mr. Antonius Ribberink. duidelijk een minder storm
achtige natuur, is hem nu opgevolgd. De nieuwe Algemene Archivaris uit zijn
[120]
grote bewondering voor dr Van der Gouw; zegt, dat deze in hoge mate populair
was" bij zijn medewerkers en dat zij „het allemaal heel erg gevonden hebben".
Nuchter verdedigt Ribberink de noodzaak van een goed rijksarchief (en de daar
voor te voteren aanmerkelijk hogere bedragen). Hij vindt het een onverstandige
zaak in het heden met wat dan ook aan de slag te gaan zonder kennis van het ver
leden. Meent, dat wie het districtenstelsel voor verkiezingen wil invoeren niet over
het hoofd mag zien waarom het destijds is afgeschaft. Zegt, dat ergens een flatge
bouw geplaatst is met de voorkant op een oude dijk en de achterkant op de plaats
waar vroeger een jachthaventje had gelegen, zonder dat de bouwers de moeite had
den genomen zich in de historie van de bouwplaats te verdiepen. ..Het had desas
treuze gevolgen natuurlijk".
En: „Het gevaar, dat je door te veel naar het verleden kijken tot een zeker con
servatisme kunt komen, is natuurlijk altijd aanwezig. Aan de andere kant loop je,
door de historie te verwaarlozen, de levensgrote kans de stommiteiten van je
vaders en grootvaders te herhalen. Door het bestuderen van de geschiedenis kun
je een stuk noodzakelijk realisme verkrijgen en vooral ook gevoel voor betrekke
lijkheid".
Realiteitszin en gevoel voor betrekkelijkheid: eigenschappen, die bij Antonius
Ribberink (hobby: negentiende-eeuwse kerkgeschiedenis) in hoog aanzien staan.
De opvolger van dr. Van der Gouw zal ze volop nodig hebben.
JAN JOOST LINDNER
en uit ,,De Haagsche Courant" van 17 december 1968:
(Door dr. E. van Raalte)
De benoeming van mr. A. E. M. Ribberink tot algemeen rijksarchivaris getuigt
van een gelukkige keuze. In de Nederlandse cultuur neemt het Rijksarchiefwezen
een plaats van niet te onderschatten betekenis in. Het is in het belang van die cul
tuur dat aan het hoofd van de rijksarchieven wederom een eersterangs kracht komt
te staan. De genoemde functie was op 1 september jl. opengevallen doordat dr.
J. L. van der Gouw er helaas de brui aan had gegeven. Ribberink behoorde tot de
eersten die dat uitermate betreurden. Het is verblijdend dat hij voor het ambt van
algemeen rijksarchivaris is uitverkoren, een ambt dat in zijn belangrijkheid aller
minst kan worden onderschat.
Het is niet geheel overbodig, in het kort voorop te stellen, waarom dit ambt zo
belangrijk kan worden genoemd. Nog steeds heerst hier en daar de mening die
van volslagen onkunde en wanbegrip getuigt dat archieven nauwelijks veel meer
zijn dan bewaarplaatsen van veelal stoffige, oude documenten, en dat zij die als
121