Rijksarchief moet welvoorziene zelfbedieningszaak worden" Perscommentaren op de benoeming van mr. A. E. M. Ribberink tot Alge meen Rijksarchivaris. Uit „De Volkskrant" van 14 december 1968: Ideaal van nieuwe algemeen archivaris (Van onze speciale verslaggever DEN HAAG, 14 dec. „Op het ministerie zeg ik het altijd zo: als we over een jaar of tien het personeels- en ruimtetekort bij het Rijksarchief hebben ingelopen, zijn we over een jaar of vijfentwintig helemaal bij". Dit zegt met een lichte glim lach mr. Antonius E. M. Ribberink, precies 41 jaar oud, en nu (met terugwerkende kracht tot september) benoemd tot Algemeen Archivaris. Dat wil zeggen dat hij de leiding krijgt over archivarissen, hoofd-chartermeesters, chartermeesters en de elf rijksarchieven (in alle provinciehoofdplaatsen), die samen de Rijksarchiefdienst vormen. „Een steeds verder in verval rakende dienst" is nog een van de minst onvriendelijke termen, waarmee zijn voorganger dr J. L. van der Gouw de situatie bij het Rijks archief omschreef. Wie dit voor waar neemt, zal geneigd zijn enige vraagtekens te zetten bij de felicitaties, die Ribberink naar goed gebruik ontvangt. Het lijkt een weinig benijdenswaardige taak een dienst te leiden, die met vrij grote tekorten werkt, met als perspectief, dat de achterstand misschien in 25 jaar al eens ingelopen zal zijn. Dus juist na zijn pensionering, als mr Ribberink al die jaren op deze stoel blijft zitten. Hij doet er niet al te zorgelijk over, zegt: „Als er geen kans op ver betering was, had ik het ook niet gedaan". Geduld zal hij in ieder geval hard nodig hebben in deze functie, want een algemeen archivaris kan nu eenmaal niet op eigen houtje zijn in het verleden geknotte dienst drastisch gaan uitbreiden. Bij de jaarlijkse touwtrekkerijen om de begrotingsposten is het Rijksarchief nog nooit de eerste geweest om de beste prijs te mogen uit zoeken. „Er wordt gebouwd en er zijn veel bouwplannen," aldus Antonius Ribberink. „Maar daar staat tegenover, dat de belangstelling voor de rijksarchieven snel stijgt. Vroeger was de standaardbezoeker een lid van de arrondissementsrechtbank, of de landjonker, die zich verdiepte in een hooggespecialiseerd onderwerp. Je had er geen omkijken naar. Ze wisten vaak even goed de weg in het depot als de archivaris zelf." Frontlinie „Het gaat nu vooral om studenten, niet alleen toekomstige historici, nee van allerlei studierichtingen, die gegevens voor hun studie of doctoraalscriptie komen opzoe ken. Hier merk je de toenemende doctorandisering van de maatschappij. En dan [118] de amateurhistorici, de mensen, die bewijzen willen, dat ze werkelijk van Karei de Grote afstammen, die in de geschiedenis van hun dorp of streek duiken, die op minder of meer hoog niveau allerlei facetten van onze maatschappij historisch be licht willen zien. Zulke mensen krijgen we steeds meer en die hebben veel hulp nodig. Ze weten niet welke bronnen de beste zijn, hebben moeilijkheden met oude handschriften. Daardoor zijn we eigenlijk steeds bezig op de eerste frontlinie, zon der aan de taken op langere termijn toe te komen. Als op een gegeven moment dat front doorbroken wordt als er te veel mensen geholpen moeten worden, gaat het mis. Dan moeten we zeggen: wacht u maar eens een tijdje met uw studie." Dat is iets, waar Ribberink allerminst naar verlangt. Hij hoopt te bereiken, dat zoveel mogelijk mensen in staat zijn zoveel mogelijk zelf hun gang te gaan te mid den van de rijkspaperassen. De cursussen, die in de meeste provincies daarvoor gegeven worden, zijn overbezet, en het is gewoon nog niet mogelijk méér cursus sen te geven. „We zijn nu nog een keurig, degelijk, ouderwets middenstandszaakje, waar de klant alles aangereikt krijgt. We moeten zo snel mogelijk een goed ge sorteerde, moderne zelfbedieningszaak worden." Als een tweede mogelijkheid om de benarde situatie bij het rijksarchief wat te ver beteren, ziet Antonius Ribberink een scherpere selectie op wat bewaard moet worden en wat vlak bij de hand moet liggen. „Op het ogenblik bewaren we zo'n vijf procent van alle overheidspapieren; vooral de stukken over het beleid zelf. Maar nu de uitvoering van het beleid steeds meer de boventoon gaat voeren bij de rijksoverheid, kunnen we die vijf procent misschien wat omlaagdrukken. Als ik moet kiezen tussen het privé-archief van minister Klompé en de twee kilometer ministeriestukken van CRM, kies ik ogenblikkelijk het eerste." Voegt hier met enthousiasme aan toe, dat het privé-archief van oud-minister en oud-NATO secre taris-generaal mr. Stikker „al binnen is", terwijl de persoonlijke archieven van Romme en Drees zijn toegezegd. Alles openbaar „We moeten voldoen aan de wettelijke verplichting, dat deze overheidsstukken openbaar zijn, maar je kan natuurlijk alles openbaar noemen. De kluis van De Nederlandsche Bank is openbaar, als je tenminste snijbranders en dynamiet mee neemt. Wat wij bewaren moet voor de mensen gemakkelijk toegankelijk zijn, maar daar hebben we voldoende hulpmiddelen voor nodig". Meer personeel en ruimte dus. Wie de toelichting op de begroting van 1969 van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk leest, krijgt de indruk, dat het allemaal wel meevalt met het Rijksarchief: „De invoering van de nieuwe archiefwet in werking getreden per 1 mei 1968 en de toenemende mate, waarin van de zijde van het publiek voor dienstverlening een beroep wordt gedaan op de Rijksarchiefdienst, kunnen doen ontstaan tussen hetgeen nodig is voor 'n juiste taakvervulling van deze dienst en hetgeen in feite aan materiële en personele hulpmiddelen aanwezig is". Een hijgerige volzin, maar tevens een understatement, die zelfs voor een begro- [119]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 63