besluit opgenomen uitvoeringsmaatregelen, heeft het tot 1 mei van dit jaar ge duurd voor de Archiefwet in werking kon treden. En toen heeft het nog tot van daag moeten duren voor ik het genoegen kon hebben de Archiefraad officieel te installeren. Het eerste lid van artikel 10 van de Archiefwet 1962 biedt niet slechts de grond slag voor het bestaan van de raad, maar het formuleert ook zijn taak en uiter aard is het over de taak of beter gezegd de taken van de Archiefraad, dat ik wil spreken. De wet formuleert het betrekkelijk kort: „Er is een Archiefraad, welke tot taak heeft Onze minister desgevraagd of uit eigen beweging van voorlichting te dienen in zaken, welke op het archiefwezen betrekking hebben. Hij verricht voorts de werkzaamheden hem door Ons of Onze minister opgedragen". De wet zelf kent geen artikelen, die het horen van de Archiefraad verplicht stel len. Dat zal mij er niet van weerhouden om, wanneer ik daaraan behoefte gevoel, Uw advies te vragen. Het Archiefbesluit verplicht op drie plaatsen tot het horen van de raad: volgens artikel 3, eerste lid, over de algemene richtlijnen, die bij het vaststellen van de vernietigingslijsten in acht moeten worden genomen; volgens artikel 3, derde lid, over de vernietigingslijsten zelf, en volgens artikel 23 over de aanwijzing van de archiefbewaarplaatsen, bibliotheken en andere instellingen, aan welke een be heerder van een archiefbewaarplaats verplicht is bescheiden uit te lenen. Ik wil geenszins het belang onderschatten van de adviezen, die Uw raad in de zo juist genoemde gevallen zal uitbrengen, maar het is geenszins mijn bedoeling en ik veronderstel dat U, mijne heren, eenzelfde opvatting bent toegedaan, Uw taak beperkt te zien tot hetgeen waartoe de artikelen van de Archiefwet en het Ar chiefbesluit rechtstreeks aanleiding geven. Het archiefwezen kent op het ogen blik zoveel problemen, dat ik het bepaald onverantwoord zou achten, wanneer ik geen profijt zou willen trekken van Uw deskundigheid met betrekking tot ver schillende facetten van het archiefwezen. Ik ben ervan overtuigd, dat U, hetzij door mij gevraagd hetzij eigener beweging, mij gaarne zult adviseren ook daar waar het niet impliciet is voorgeschreven of min of meer logisch voortvloeit uit de toepassing van wetsartikelen. In dit verband wil ik thans reeds een beroep op U doen. De rijksarchiefdienst is als gevolg van bij U voldoende bekende redenen, die ik hier niet behoef te her halen, in opspraak gekomen. Er is kritiek, er zijn vragen. De kritiek, hoewel met altijd gerechtvaardigd, is ook niet altijd ongegrond. Er zijn lacunes in de organisatie en er is achterstand voor wat betreft de inventarisatie. Ik ben mij daar zeer wel van bewust, niet sinds vandaag of gisteren, maar reeds sinds lang. Dat is dan ook de reden dat ik reeds geruime tijd geleden nog onder het be wind van de vorige algemeen rijksarchivaris de afdeling Organisatie en Effi ciency van mijn departement opdracht heb gegeven een onderzoek in te stellen en aan de hand daarvan een organisatiestructuur op te stellen, die is aangepast aan de nieuwe vorm, die aan de Rijksarchiefdienst is gegeven. Het organisatie rapport, dat tevens een inventarisatie van de verschillende taken en een daarop [112] afgestemde personeelsformatie zal bevatten, zal ik binnenkort ontvangen. Ik wil U gaarne toezeggen dat het rapport onverwijld te Uwer kennis gebracht zal worden. Ik zal het zeer op prijs stellen, indien U mede aan de hand van het organisatierapport mij zoudt willen adviseren omtrent de verschillende problemen, die er bij het rijksarchiefwezen bestaan, omtrent de mogelijke oplossingen en omtrent de prioriteiten. Om slechts enkele van die problemen te noemen: de inventarisatie, het ruimte vraagstuk, de opleiding van hogere en middelbare archief ambtenaren, de educa tieve taak van het archiefwezen. Ik laat opzettelijk na een limitatieve opsomming te geven van de vraagstukken, waarmee U geconfronteerd zult worden, omdat ik U de volledige vrijheid wil geven ter hand te nemen of achterwege te laten wat U goeddunkt. Ik zou mij kunnen voorstellen dat U Uw adviserende taak in deze voorlopig beperkt ziet in die zin dat U in eerste aanleg volstaat met het signaleren van de problemen en met het aangeven van mogelijke oplossingen. Ik zal dan de gelegenheid hebben, mede aan de hand van nadere adviezen Uwerzijds, de nodige maatregelen in detail voor te bereiden en ten uitvoer te leggen. Gaarne zal ik zien dat de Ar chiefraad zich met deze taak zou willen belasten. In het vorenstaande heb ik al even genoemd de achterstand voor wat betreft de inventarisatie. Ik acht dit een zeer ernstige zaak omdat zonder een behoorlijke inventarisatie en andere wat men in de archiefterminologie „ingangen" noemt, het gebruik van de zich in enig archiefdepot bevindende bescheiden praktisch onmogelijk is en dat dan dus aan de openbaarheid, die het grondbeginsel vormt van de gehele archiefwetgeving, ernstig afbreuk wordt gedaan. Het toegankelijk maken van de archieven is een voorname, zo niet de voornaam ste taak van het archiefwezen. Het gaat er daarbij naar mijn mening niet alleen om, dat zij die dat om enigerlei reden willen, de zich in de archiefbewaarplaatsen bevindende archiefbescheiden goed kunnen raadplegen. Maar ook en daar wil ik vooral de nadruk op leggen dat inderdaad velen, en dan bedoel ik aanmerkelijk meer dan tot dusverre, gebruik maken van de zich in onze archief depots opgetaste schatten aan documentatiemateriaal. Men duidt dit wel aan met de term: vruchtbaarmaking van de archieven. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan studenten, vooral in de geschiedenis en de rechten, die zouden kunnen worden gestimuleerd tot het bestuderen van de bron nen met het doel om belangstelling voor het archiefonderzoek en daarmee voor het archiefwezen op te wekken. Daarnaast wordt reeds in toenemende mate van de archieven gebruik gemaakt, maar dit gebruik kan mijns inziens nog zeer worden gestimuleerd en uitgebreid, door jongeren die als middelbaar scholier voor scripties of als leerling van enige andere opleiding werkstukken moeten maken dan wel archieven willen raadplegen uit pure interesse, als vrijetijdsbe steding. Dit laatste geldt trouwens ook voor ouderen. Er wordt door de officiële wetenschappelijke wereld wel eens wat gemeesmuild over het werk van dilettan ten en zo is het ook met het grasduinen in archiefbewaarplaatsen. Maar ik ge loof, dat men niet moet onderschatten hoe belangrijk het is, dat ook niet daartoe [113]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 60