■HNHMMHIMMnBIMMMn
den gehandhaafd. Andersom werden afschriften van door de graaf ontvangen
oorkonden ook niet uit de eigenlijke registers geweerd, maar alles wat men aan
oorkonden of afschriften daarvan buiten het papieren cartularium los aantrof
werd in één der afzonderlijke regionale registers opgenomen. Juist in het begin
dezer regionale registerdelen staan zeer veel afschriften van andere dan grafelijke
oorkonden en ook van oudere dan 1316/17.
De regionale indeling van de registers in 1316 zal als volgt zijn opgezet. Het
grondgebied van het graafschap in zijn omvang van vóór de annexaties door
Floris V werd verdeeld in vijf gedeelten. Met opzpt hebben we tot nu toe steeds,
enigszins vaag, gesproken van .gebieden', .gedeelten' of .landstreken'. Men
krijgt inderdaad de indruk, dat het er bij de indeling der registers alleen om te
doen was enige ongeveer evengrote delen te krijgen. Met de bestaande indelingen
van het graafschap werd vrij willekeurig omgesprongen. Zeeland en Zuid-Holland
waren zowel voor rechtspraak en bestuur, als voor het financiële beheer eigen een
heden. Noord-Holland daarentegen vormde één rentambt dat drie baljuwschap
pen omsloot (Delfland, Schieland, Rijnland); terwijl Kennemerland en West-Fries
land samen één rentmeester en ook samen één baljuw hadden58.
Ieder dezer vijf gebieden kreeg een eigen caput in het gekopieerde cartularium
en een eigen registerdeel in de reeks. Het bestaan van brokstukken van deze niet
meer voorhanden oorspronkelijke registers voor Zuid-Holland, Kennemerland
(beide 13171321) en Zeeland (13191323) hebben we kunnen aantonen.
Het bestaan van dergelijke aparte registerdelen voor Noord-Holland en Friesland,
gebieden die in het cartularium ieder eveneens een eigen caput hebben, bleek erg
waarschijnlijk. Naast deze vijf binnenlandse registers is het bestaan vanaf het be
gin van een verzamelregister voor het „land van Utrecht" dan wel van afzonder
lijke registers voor ieder van de daaronder begrepen gebieden (Amstelland en
Woerden, evenwel nog zonder het Sticht zelf), analoog aan het eerste caput van
het cartularium van 1316, eveneens waarschijnlijk. Oorkonden betreffende Hene
gouwen, in het cartularium samen met het verre' buitenland in het laatste caput
opgenomen, registreerde men wellicht eveneens vanaf het begin in een aparte
codex.
In de jaren 1317/19 tot 1324 is het aantal registerdelen uitgebreid. In de eerste
plaats werden vanaf 1319 ook oorkonden betreffende de niet tot de graafschap
pen Holland en Henegouwen behorende (c.q. er bij ingelijfde) gebieden geregis
treerd. Of deze registratie vanaf 1319 al in afzonderlijke registers plaats vond
dan wel eerst sedert 1324 is niet te zeggen. De opsplitsing van het „land van
Utrecht" tot aparte registers Amstelland, Woerden en Utrecht, indien niet da
terende van 1316/17 resp. 1319, is ook uiterlijk in 1324 gebeurd, evenals het in
stellen van een afzonderlijke codex voor Duitse zaken. Tenslotte is, zeker eerst
in 1324, Waterland van Kennemerland afgesplitst; en nog een jaar later een
apart register Engeland ingesteld.
58 De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche huis, uitg. door H.
J. Smit, III, Inleiding, Utrecht 1939 (Werken uitg. door het Historisch Genootschap ge
vestigd te Utrecht, 3e serie, n. 69), p. 133157.
[64]
Al vrij spoedig, waarschijnlijk tussen 1321 en 1324, is men de vanaf het begin
van de systematische registratie van dag tot dag bijgehouden registerdelen gaan
kopiëren: de door 3A begonnen reeks op groot formaat. Het doel van deze ver
dubbeling kan zijn geweest op verschillende plaatsen tegelijk over een register-
reeks te kunnen beschikken: de van dag tot dag bijgehouden exemplaren onder
de kanselarijleden die met de graaf mee rondreisden; en de uit die primaire re
gisters van tijd tot tijd aangevulde kopieën elders, b.v. in Holland tijdens het ver
blijf van de graaf in Henegouwen. (De registers bevatten ook zeer veel afschrif
ten van in Henegouwen gedateerde oorkonden en vergezelden de landsheer dus
doorgaans op diens tochten naar zijn zuidelijke graafschap.) Met het kopiëren
werd dus een overeenkomstig doel nagestreefd als met het schrijven van het
cartularium LRK la in 1299.
Naast deze waarschijnlijk tussen 1321 en 1324 begonnen reeks kopieën is men
tussen ca. 1325/26 en ca. 1333 een tweede reeks afschriften gaan aanleggen: de
gedeelten tot 1324 van de voorhanden kleine exemplaren. Vanaf dit jaar 1324
gebruikte de ambulante kanselarij tot het van dag tot dag registreren der uitge
vaardigde oorkonden perkamenten codices. Het is waarschijnlijk, dat de primaire
registers over de jaren tot 1324 van papier waren, er is althans een aanwijzing,
dat een reeks in de voorhanden perkamenten registers is afgeschreven naar een
op papier geschreven voorbeeld59. Het is voorstelbaar, dat papieren registers
zeer veel te lijden hadden van het voortdurend rondreizen van de kanselarij met
de graaf mee. De kopisten, die in 1336 of later de kleine registers 13161324
voltooiden, vulden de ontbrekende gedeelten aan de naar de reeds bestaande
afschriften (de grote registers) en niet naar de primaire registers; wellicht waren
die toen reeds niet meer voorhanden of onhanteerbaar geworden. Het doel waar
mee de reeks over de jaren 1316 tot 1324 voor een tweede maal werd afgeschre
ven kan dus aanvankelijk zijn geweest te kunnen beschikken over een over het ge
heel even duurzame reeks.
De vervaardiging van dit tweede stel afschriften is in eerste instantie niet erg
ver gevorderd, slechts gedeelten der kleine registers 1316—1324 voor Zeeland,
Zuid-Holland en Kennemerland werden in de jaren tot 1333 geschreven. Deze
achterstand is, samen met een minder grote achterstand in de aanvulling der
kopieën op groot formaat, weggewerkt tussen ca. 1336 en ca. 1345.
Tenslotte iets over de man, die de vorm bepaalde van de in 1316 opgezette sys
tematische registratie.
Van Pieter van Leiden hoort men wellicht voor het eerst in een oorkonde van
2 febr. 1291, waarbij graaf Floris V 50 lb. Holl. per jaar schenkt aan de vier
kapelaans van zijn hof in Den Haag, t.w. Jakob, Pieter, Pieter en Amoud60.
59 De hand 3B schreef boven de tweede door hem in LRK 28 geschreven reeks
't ghele pappier. Vgl. Van Riemsdijk, Tresorie, p. 604, n. 2.
60 VdB II Nalezing 75. Op de zelfde dag ontvingen de vier kapelaans ook nog een
hoeve te Dordrecht (VdB II Nalezing 76); twee jaar tevoren hadden zij reeds de school
aldaar gekregen (VdB II Nalezing 72).
[65]