gens nog aan. De uiteindelijke omvang der acht capita kwam sterk uiteen te lopen. Het eerste caput vulde bijna het gehele eerste katern, nl. vanaf het vierde blad tot op de rectozijde van het laatste. Van het tweede katern bleven de vier laatste bladen geheel onbeschreven. In het derde katern bleven één blad tussen de capita Friesland en Kennemerland en voorts de laatste zes bladen van het katern blanco. Het vierde katern bleef op drie bladen na, het vijfde katern op vier bladen na onbeschreven. Vele van deze onbeschreven bladen werden vervolgens uitgesneden. Dit moet deels wel spoedig zijn gebeurd, nog voordat de tabula werd geschreven. Immers, tussen het eerste en het tweede blad van de tabula moet zich eens een blad hebben bevonden (dat één geheel vormde met het huidige f. 11); op dit ver dwenen blad heeft niet een stuk van de tabula gestaan, die van het eerste zonder enige hiaat doorloopt op het tweede blad. Deels ook heeft dat verwijderen van onbeschreven gebleven bladen later plaats gevonden, nadat de tabula was aange legd. Tussen de huidige folia 22 en 23 is toen ook een gedeeltelijk beschreven blad uitgesneden met de tweede helft van afschrift nr. 96 en de nrs. 97 en 98, die wel in de tabubla staan vermeld; en tussen de folia 23 en 24 een blad met de nrs. 104bis106. De van de oorspronkelijke 70 overgebleven 55 bladen werden, uit gezonderd de drie bladen tabula en de laatste twee bladen van het vijfde katern, doorlopend gefolieerd 150. Het is de moeite waard de indeling van LRK 40 nog even te bezien. Caput 1 bevat volgens het kolofon en de tabula de oorkonden ex episcopatu Traiectense, volgens het opschrift boven het caput zelf die van den lande van Vtrecht. Men blijkt dit 'Utrechtse' echter in ruime zin te hebben bedoeld, het caput begint immers met de groepen betreffende Amstelland, het Land van Woerden en het Gooi, gebieden die weliswaar formeel stichts waren maar feitelijk in 1316 al tientallen jaren deel uitmaakten van het graafschap. Caput 2 zou volgens de kopist van het cartularium gaan bevatten de oorkonden illorum de australi parte ac de aliis (partibus) circumiacentibus, hetgeen door de tweede hand werd verduidelijkt als 'het Keulse, Gelre en Brabant'. Inderdaad heeft men alle afschriften aangaande deze drie gebieden, die in LRK la over het eerste en het derde katern verspreid stonden, in LRK 40 bij elkaar gezet. De capita 3, 4, 5 en 6 omvatten resp. Noord-Holland, Zuid-Holland, Friesland en Kennemerland, die men aanvankelijk dus in één enkel caput had willen onder brengen zoals ze in het voorbeeld LRK la globaal het tweede katern vulden. Caput 7 had naar het aangevulde kolofon Zeeland en Vlaanderen moeten be treffen, maar de opschriften in het cartularium en in de tabula spreken alleen van Zeeland en het caput bevat ook geen andere oorkonden. Caput 8 tenslotte was naar het kolofon bestemd voor Franse, Engelse, Henegouw se en andere Gallische' zaken en deze opzet is niet gewijzigd. In grote lijnen stemt de inleiding van LRK 40 dus overeen met de in LRK la on derkenbare ordening: in het midden de binnenlandse gebieden, voorafgegaan en gevolgd door de buitenlandse30. Zoals daar ook hier eerst Utrecht (inklusief de 30 Zie het schema op p. 60. [42] bij het graafschap getrokken stichtse gebieden); het eerste katern van het papieren cartularium hoefde slechts van enkele kleinere groepjes Gelderse teksten (LRK la, nrs. 3538, 45, 46) en van de Friese en Zeeuwse stukken (LRK la, nrs. 5275) te worden ontdaan en het materiaal voor het eerste caput van LRK 40 was bij een. Het achtste of laatste caput van LRK 40 is een vrijwel ongewijzigde over name van het derde katern van LRK la in zijn oorspronkelijke omvang (LRK la, nrs. 136162). Al het overige, bestaande voornamelijk uit de inhoud van het tweede katern van het papieren cartularium, vermeerderd met hetgeen in de ca pita Utrecht en 'buitenland' niet op zijn plaats was, werd verdeeld over de capita 27: en wel 'het oosten' in caput 2 en de eigenlijke binnenlandse gebieden in de overige capita. Anderzijds stemt de capita-indeling van de copie LRK 40 in hoge mate overeen met de wijze waarop de sedert 1316 in de grafelijke kanselarij geschreven oorkon den werden geregistreerd. Een onderzoek naar de relatie tussen het cartularium LRK 40 en de registerreeks 13161336 treft men aan in hoofdstuk V, p. 60 68. [43]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 25