Van Riemsdijk al vermoedde10, korte tijd vóór die overbrenging zijn vervaardigd, maar juist ook in verband daarmee. Een archief, al een kostbaar bezit, zeker wanneer men een graafschap nog maar amper en niet onbetwist in de hand heeft, laat zich niet gemakkelijk meevoeren door de graaf en diens 'kanselarij' op voort durende reizen door alle delen van zijn gebieden, zeker niet wanneer die gebieden zoals sedert 1299 het geval was bestaan uit twee op aanzienlijke afstand van el kaar gelegen graafschappen. Raadpleging van het archief werd in dit geval nog extra bemoeilijkt doordat het voor de beide graafschappen tezamen in Henegou wen werd bewaard. Deze dubbele moeilijkheid werd opgeheven door het aan leggen van het cartularium: men beschikte erdoor over een dubbel van het naar Henegouwen overgebrachte archief; èn dit archief liet zich nu in de vorm van het cartularium gemakkelijk overal meenemen. In 1304 wordt het cartularium inderdaad vermeld onder de bescheiden die zich in de bagage van de toen juist overleden graaf Jan II bevonden17, en in 1316 was het in Holland toen het werd gekopieerd in verband met een reorganisatie van de kanselarijLS. Bij de rekonstruktie van de tekst van het kolofon waren we nog niet verder ge komen dan de datering. Verder zal er gestaan hebben 'ordinatum est hoe regis- trum de privilegiis domini Iohis comitis Hanonie, Hollandie, Zeelandie ac dominus FrisieVermeld wordt tenslotte, dat het cartularium is samengesteld door een zekere Pieter, kanunnik van een Utrechts kapittel. Deze Pieter kunnen we niet nader identificeren. Weliswaar was Pieter van Leiden, de kopist van het derde katern, blijkens het kolofon van de kopie LRK 40 in 1316 kanunnik van St.-Pieter te Utrecht19; daarentegen behoorden althans in 1291 twee Pieters tot de grafelijke kapel29. Van de drie schrijvers van het cartularium LRK la waren Jan van Dordrecht en Pieter van Leiden reeds vóór de Henegouwse tijd werkzaam in de Hollandse kan selarij; ten aanzien van Arnoud is dat waarschijnlijk21. Arnoud wordt in de inhoudsopgave van het cartularium aangeduid als clericus registri. Tot nu toe gold als de oudste vermelding van de 'registerklerk' die in een uit 1354 daterend overzicht van de grafelijke huishouding22. Deze funktie blijkt nu dus reeds in het eerste begin van de regering van graaf Jan II te hebben be staan. Het is evenwel waarschijnlijk, dat zij van nog vroeger, van vóór de Hene gouwse tijd dateert. Immers, het cartularium is slechts een incidentele optekening, waaraan niet de aanduiding voor een bepaalde funktionaris zal zijn ontleend23. Na de voltooiing van het cartularium is het, behalve met de genoemde stedelijke 16 Van Riemsdijk, Tresorie, p. 652. 17 Zie p. 29 en n. 5. 18 Zie hierna, p. 4043. 10 Zie hierna p. 67 en n. 74. 20 Zie hierna, p. 65 en n. 60. 21 Hierover nader in onze te verschijnen studie De kanselarij van de graven van Hol land tot het eind van de 13e eeuw. 22 Van Riemsdijk, Tresorie, p. 69, 401. 23 De al eerder genoemde opsomming uit 1304 en 1305 vermeldt een aantal papiria en tianso ipta, waaronder zich talrijke bevonden die nog doient estre mizes en registre. [38] erkenningsoorkonden van 29 november-24 december 1299, met nog een aantal afschriften en notities aangevuld. Allereerst door Arnoud die, waarschijnlijk tege lijkertijd met de Dordtse oorkonde van 1299, een oorkonde van 1291 inschreef (nr. [172]). De eerstvolgende twee afschriften kunnen niet vóór 1301 zijn toege voegd; in 1302 en 1303 of later volgden nog drie optekeningen. De uiterlijke ken merken van deze toevoegingen deden ons al veronderstellen, dat er tussen de werkzaamheid der verschillende handen na Jan, Arnoud en Pieter aanzienlijke tijdsruimten hebben bestaan. Deze indruk wordt dus bevestigd door de datering der respektieve toevoegingen. Tijdens Willem III is er op zijn vroegst in 1312 weer het een en ander bijgeschreven. Zo een tweetal notities over het breken der grafelijke zegels en het in gebruik nemen van nieuwe (nrs. [178, 179]); een dos- sier-Drechterland (nrs. [181184]); een lijst van oorkonden van 1314 (nr. [185]); en tenslotte dertien stukken van 13151318 betreffende de aankoop door de graaf van het Land van Mechelen (nrs. [186198]). De eerste twee van de drie handen die dit laatste dossier kopieerden waren blijkens de dateringen van de door hen afgeschreven teksten na 10 maart resp. 4 mei 1316 werkzaam (nrs. [186190] en [191197]), maar beide waarschijnlijk niet veel later. Op 22 au gustus 1316 werd nl. opdracht gegeven het cartularium te kopiëren en deze af schriften staan alle in het toen vervaardigde cartularium LRK 40. Slechts de laat ste aan LRK la toegevoegde tekst, een nog bij de Mechelse stukken behorende oorkonde van 26 mei 1318 (nr. [198]), is niet in LRK 40 opgenomen. Een aantal van de na 1299 aan het cartularium LRK la toegevoegde teksten zijn grafelijke oorkonden; trouwens, de acht stedelijke oorkonden van 1299 zijn ook wel in de grafelijke kanselarij tot stand gekomen, ze zijn geheel gelijkluidend en. op de Middelburgse na, door één kanselarijhand gemundeerd.24. Men is het cartularium dus mede als register gaan gebruiken. Hierin vertoont LRK la een zekere overeenkomst met de lijst der grafelijke lenen van ca. 12838525 en met de twee oudste Henegouwse cartularia uit het laatst van de 13e eeuw26, die alle in de jaren na hun ontstaan eveneens nog incidenteel als kanselarijregister zijn gebruikt. 24 Slechts van de Alkmaarse oorkonde is het origineel niet bewaard. 25 Zie p. 28, n. 3. 20 Marinette Bruwier, „Etude sur les cartulaires de Hainaut", in Bulletin de la Com mission royale d'histoire, Handelingen van de Koninklijke commissie voor geschiedenis, CXV Bruxelles-Brussel 1950, p. 173218. De twee oudste cartularia aldaar behandeld p. 182—183, nr. 1 en p. 183—185, nr. 2. [39]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 23