m namelijk buitenlandse teksten te kopiëren kreeg, zal niet het gevolg zijn van een opzettelijke werkverdeling; immers, in zulk geval zou men een strakkere syste matiek kunnen vaststellen dan nu het geval is. De vage struktuur, die wij aantref fen, lijkt veeleer te zijn veroorzaakt door de wijze waarop het grafelijke archief was opgeborgen vóór het moment waarop men met het kopiëren begon. De jongste der in het oorspronkelijke gedeelte van het cartularium LRK la af geschreven oorkonden dateert van 7 november 1299 (nr. 55). Deze datum is dus de terminus a quo voor het ontstaan van het cartularium. De terminus ad quem kan aanzienlijk eerder worden gesteld dan op 4 december 1304, datum waarop het cartularium voor het eerst wordt vermeld. Hij wordt ons in de eerste plaats verschaft door het slechts in fragment overgeleverde ko- lofon, dat waarschijnlijk op het laatste blad van de codex heeft gestaan. Ik geef het hier weer naast het overeenkomstige gedeelte van het kolofon van LRK 40. de omgewerkte kopie van het papieren cartularium. LRK la Ann[.] domini millesimo du[ domini ordinatum est hoe r[ domini |his jetrum clericum canonicum Traie| suis annota' I Ioh[ LRK 40 Anno domini millessimo trecentesimo sextodecimo, in octava assumptionis sancte Marie ordinatum est hoe regis- trum de privilegiis domini Guill'i co- mitis Hanonie, Holl., Zeeland.' ac do mini Frisie12a per Petrum de Leyden canonicum ecclesie sancti Petri Traiecensis, que suis inveniuntur locis per numeros in tabulam annotatos: Primo(volgt een opsomming der capita) Het kan haast niet anders of de schrijver van LRK 40 liet zich bij het opstellen van het kolofon inspireren door dat van zijn voorbeeld LRK la. Het fragmentje moet dus inderdaad wel bij LRK la horen13. We kunnen de tekst van het kolofon van LRK 40 daarom gebruiken om het kolofon van LRK la te rekonstrueren. Eerst het fragmentje zelf. Er kan slechts 'Anno domini millesimo r/wcentesimo no- nagesimo nono' hebben gestaan, want de jongste in het cartularium opgenomen oorkonde is van dat jaar. Na het inkarnatiejaar zal, analoog aan het kolofon van LRK 40, de aanduiding hebben gestaan van de dag waarop het cartularium werd vervaardigd; deze dagtekening eindigde op domini. Het cartularium werd dus aangelegd tussen 7 november 1299 en 8 april 1300, de laatste dag van het jaar 12a Een andere hand, begin 14e e., voegde hier boven de regel aan toe ac suorum prede- cessorum. 13 De lijst uit 13041305 (zie hiervóór, p. 30 en n. 5) vermeldt ook nog een petit papier a unes couvretures de parchemin, ki se commenche: Anno Domini M° 11° nona- gesimo nono, etc. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat hiermee het onderhavige frag mentje kolofon wordt bedoeld, dat in dat geval dus niet bij LRK la zou horen. H'et komt mij aannemelijker voor dat een fragment van LRK la los bij LRK la bewaard is gebleven dan dat een fragment van het overigens geheel verdwenen petit papier bij LRK la terecht zou zijn gekomen. [36] 1299 volgens de in de Hollandse kanselarij gebruikelijke paasstijl. We kunnen evenwel nog iets verder gaan. Jan van Dordrecht en Arnoud zelf waren de eersten, die aan het in eerste instan tie voltooide en met een tabula afgeronde cartularium een aantal kopieën en re gesten van oorkonden toevoegden, die niet meer werden genummerd en in die tabula opgenomen. De eerste acht van deze toevoegingen (nrs. [164]—[171]) zijn de oorkonden waarbij de Zeeuwse en Hollandse steden Jan II als graaf huldi gen. De oudste van deze oorkonden is van 29 november 1299, de jongste van 24 december 1299. De eenvoudigste verklaring van het feit, dat deze oorkonden niet in het oudste gedeelte van het cartularium zijn opgenomen is dat ze nog niet beschikbaar waren toen dat gedeelte werd geschreven. Deze oorkonden stonden de schrijvers van het cartularium op zijn vroegst op 24 december 1299 ter beschik king; in aanmerkig genomen althans, dat het niet waarschijnlijk is dat de drie schrijvers het cartularium zouden hebben geschreven terwijl zij de graaf op diens reis langs de steden vergezelden. Naar alle waarschijnlijkheid was het cartularium LRK la dus op zeer korte tijd na 24 december 1299 klaar14. We mogen veronder stellen dat de dagtekening van het kolofon met behulp van natale of nativitas domini (25 december) of circumcisio domini (1 januari) was berekend. Dat het cartularium dateert uit de beginperiode van de regering van graaf Jan II en niet uit de laatste drie levensdagen van Jan 1 (t 10 november 1299) wordt nog waarschijnlijker wanneer men de aard van de verzameling afschriften in aanmer king neemt. Het 'registrum' LRK la is nl. niet een register, een verzameling ko pieën van door de graaf van Holland uitgevaardigde oorkonden, maar een cartularium, een reeks afschriften van door die graaf ontvangen oorkonden. Een kopie van het grafelijke archief dus (of van een deel daarvan), zoals dat door het laatste lid van het Hollandse huis werd nagelaten en door de eerste graaf van het Henegouwse huis werd aangetroffen. Even belangrijk als het was voor de nieuwe graaf zich terstond te verzekeren van de trouw der steden, was het voor hem het archief, de privilegia, van zijn nieuwe graafschap te bezitten en in veilig heid te brengen. Inderdaad is dat archief reeds vroeg in de Henegouwse tijd naar Henegouwen overgebracht15. Het cartularium LRK la zal niet slechts, zoals 14 Deze terminus ad quem zou tot 29 november 1299 vervroegd worden indien men zou kunnen veronderstellen, dat de acht stedelijke oorkonden ieder afzonderlijk direct na hun respectieve datum van uitvaardiging ter opneming in het cartularium beschik baar waren. Deze veronderstelling vindt geen duidelijke bevestiging in het uiterlijk van het schrift. De afschriften en vermeldingen dezer oorkonden staan ook niet geheel in de juiste chronologische volgorde. lJ Van Riemsdijk, Gerard Alewijnsz., p. 147 (24); Van Riemsdijk, Tresorie, p. 652. In 1310 kocht graaf Willem III van het kapittel van St. Pieter te Utrecht alle tiendrechten die het kapittel in Zeeland bezat. De op die tiendrechten betrekking heb bende oorkonden werden bij de koop als retroacta mede overgedragen. Deze oorkonden zijn eveneens vroeger of later naar Henegouwen overgebracht. Zie H. Obreen, „Beschrij ving ener verzameling chartersin Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven, XLVI (1923), le deel, p. 4549. Van nog een klein aantal oorkonden is het inciden teel bekend, dat ze in Le Quesnoy werden bewaard (Van Riemsdijk, Gerard Alewijnsz., p. 150 (27), n. 4), overigens schijnen de sedert 1299 door de graaf ontvangen oorkon den in de regel in Holland te zijn gebleven, Van Riemsdijk, Gerard Alewijnsz., p. 145 148 (2225); Van Riemsdijk, Tresorie, p. 72. [37]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 22