Jan van Dordrecht, Arnoud en nog twaalf andere handen een aantal teksten toe gevoegd, t.w.: een onbekende hand: f. 24v, nr. [135bis]; Jan van Dordrecht f. 33vhalverwege f. 34r, nrs. [164][170]; Arnoud f. 34r, nrs. [171] en [172]; elf andere handen f. 34rhalverwege f. 43r, nrs. [173][198], Deze teksten zijn niet genummerd en niet in de tabula opgenomen. De rode inkt waarmee de initialen, notities en rubrieken van de nrs. [164][173] zijn aangezet resp. doorgelijnd is helderder van kleur dan die waarmee Jan van Dordrecht te voren had gewerkt. Deze uiterlijke kenmerken bevestigen dus de indruk, dat er een cesuur aanwezig is tussen de nrs. 1163 (zonder nr. [135bis]) enerzijds en de nrs. [135bis] en [164][198] anderzijds, terwijl deze laatste reeks op zijn beurt weer alle kenmerken vertoont van verspreid over geruime tijd bij stukjes en beetjes te zijn toegevoegd. Wanneer men de inhoud van het cartularium LRK la overziet blijkt er wel dege lijk, anders dan Van Riemsdijk10 stelt, een zekere orde in te bestaan. Jan van Dordrecht voorzag de door hem afgeschreven reeks teksten van het caput Dit is 't usscrift van den hantvesten ende van den letteren van den lande van Vtrecht. De eerste 51 nummers betreffen inderdaad alle Utrechtse aangelegenhe den; waarbij men 'Utrechts' in ruime zin dient op te vatten. Binnen deze groep tekenen zich heel duidelijk enige kleinere groepen af: de nrs. 1—12 en 2730 zijn afschriften van oorkonden die op de heren en het land van Amstel en (nr. 2.) die van Woerden betrekking hebben. De nrs. 1519 betreffen de koop van het Gooi door de graaf, eens in het bezit van de heren van Amstel. Drie oorkonden waarbij de stad Utrecht verdragen sluit met de graaf staan bij elkaar (nrs. 40 42), evenals twee oorkonden van Hendrik de Rover (nrs. 47, 48) en drie aangaan de het huis Horst (nrs. 4951). Op de stichtse groep volgen enige Westfriese (nrs. 5255, 7273) en Zeeuwse groepen (nrs. 5663, 64bis, 6670 en 74). Deze groepen voeren geen eigen caput. Er lijken hier ook enkele teksten te zijn verdwaald: de nrs. 64 en 65, resp. betreffende Wadenburg en Dordrecht temidden der Zeeuwse stukken; en aan het slot nr. 75, dat men bij de Utrechtse zou ver wachten. Geen der onderkenbare groepen vormt één ononderbroken reeks. Arnoud begon zijn reeks met het kopiëren van een groep oorkonden betreffende Dirk van Brederode (nrs. 7688, waarvan de nrs. 86 en 87 betrekking hebben op Jan van Renesse, die in nr. 88 echter weer samen met Dirk van Brederode trouw belooft aan de graaf). De nrs. 89 en 90 raken Jan en Nikolaas Persijn, de nrs. 92 97 Dordtse aangelegenheden. De nrs. 102124 zijn afschriften van voorname lijk op Zeeland betrekking hebbende oorkonden, binnen welke groep ook weer kleinere groepjes onderkenbaar zijn: Brijdorpe (nrs. 106, 107, 109), Reimerswaal (nrs. 111, 112), de heren van Kruiningen (nrs. 117119). Vanaf nr. 125 volgt dan een aantal zeer uiteenlopende teksten, waarbij een afschrift en twee vermel- 10 Van Riemsdijk, Tresorie, p. 552. [34] dingen van oorkonden over Schakerlo (nrs. 128128ter) en twee oorkonden van Dirk van Wassenaar (nrs. 130 en 131). Pieter van Leiden tenslotte voorzag zijn reeks afschriften van het caput [Tr]an[scriptum litterarumregis Angliewat uitsluitend slaat op de nrs. 136 138, oorkonden betreffende het huwelijk van Jan, zoon van graaf Floris V, met Elisabeth van Engeland. Dan volgen, zonder eigen capita, zes oorkonden van Duitse koningen (nrs. 139—144). vier van hertog Jan I van Brabant (nrs. 145 148) en na tien uiteenlopende teksten tenslotte een groep betreffende de leenhulde van Floris V aan koning Philips IV van Frankrijk (nrs. 158—162), onder het op schrift Che sont le lettres le roy de Franche de convenanches ke il fist avenc le comte de Hollande. De reeks wordt gesloten met een oorkonde die betrekking heeft op Floris van Borsele (nr. 163). Een zekere inwendige struktuur kan aan dit cartularium toch niet worden ont zegd. Deze struktuur lijkt evenwel maar voor een gering deel het resultaat van een bewuste toeleg van de samenstellers van het cartularium te zijn. Men krijgt veeleer de indruk dat wat er in het cartularium aan ordening aanwezig is, de vrij slordige en niet konsekwent toegepaste groepering der teksten tot een aantal af delingen, afkomstig is van de afgeschreven voorbeelden. Deze voorbeelden zijn in de meeste gevallen ongetwijfeld de originelen geweest. Van de in het oorspronke lijke gedeelte van het cartularium gekopiëerde oorkonden is van 68 stuks het origineel nog voorhanden. Deze zijn op de rugzijde door Jan van Dordrecht alle voorzien van het nummer (thans in de meeste gevallen weggeradeerd) in rode inkt, dat hij hun ook in het cartularium had toebedeeld. Bovendien vertonen de meeste van die originelen ook nog een dorsale notitie, die bijna steeds geheel of nagenoeg overeenstemt met de aanduiding waarmee de afschriften in de ta bula zijn opgenomen en met de boven ieder afschrift geplaatste rubriek. In 55 ge vallen zijn deze dorsale notities van de hand van Arnoud, acht keer van die van Jan van Dordrecht, de overige vijf zijn door onbekende handen geschreven12. Welnu, met enige verbeelding zien wij Jan, Arnoud en Pieter de oorkonden, deels gebundeld en deels los, uit de kisten of zakken waarin ze waren opgeborgen, tevoorschijn halen. Ieder van hen neemt er een aantal van voor zijn rekening en slaat aan het schrijven, zich er verder niet meer om bekommerende of de voor hem op tafel liggende 'dossiers' en losse stukken wellicht met andere samenhangen. Het feit, dat Jan van Dordrecht een groot aantal oorkonden betreffende het 'land van Utrecht', Arnoud vooral Hollandse en Zeeuwse, en Pieter van Leiden voor- 11 Het door beschadiging van het papier onleesbaar gewordene vullen we tussen aan naar de kopie LRK 24, f. 28v. 12 Ze zijn als nrs. 31, 49, 50, 52, 55, 64, 72, 75 in het cartularium opgenomen. Op de rugzijde van een andere, niet opgenomen oorkonde (1294 okt. 25, orig. RA Bergen, archief graven van Henegouwen, verbrand in mei 1940; foto in het apparaat voor de nieuwe uitgave van.het Oorkondenboek van Holland en Zeeland; uitg. VdB II 888) vermeldde Jan zulks met opgave van de reden: Lettere van die van Zulen van verbinde jeghens den grave Flo.; dese en is niet in den register, want si gaven den grave Jan eene des selves van worde te worde die in den register stat onder de lettere van den bisdoe- me. Hiermee wordt gedoeld op de oorkonde van 1298 juni 24, VdB II 1034, in het cartu larium door Jan opgenomen als nr. 25. [35]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 21