tussen Polen en de Duitse Orde in de 14e en 15e eeuw. Over het archief te
Stettin, Duits totdat Pommeren na de tweede wereldoorlog Pools werd, leverde
L. Turek-Kwiatkowska een bijdrage. Ook in het artikel van Z. Raczka be
vinden wij ons op het breukvlak tussen Germaanse en Slavische cultuur. Zij be
handelt de Komorowski's, Wielopolski's en Habsburgers als grondeigenaren in
Galicië aan de hand van de daaromtrent bewaarde familiearchieven, die met de
landerijen in 1945 staatseigendom werden.
P. Bankowski haalde uit een in 1962 in de Sovjet Unie verschenen publicatie
over meer dan 10.000 particuliere archieven, die zich in Russische archieven,
bibliotheken en musea bevinden, er 113 die uit Polen afkomstig zijn en plaatste ze
op een alfabetische lijst onder toevoeging van jaartallen, hoeveelheid en herkomst.
S. Peleszowa maakt n.a.v. een bezoek van J. Bielecka over leggers en eigendoms
bewijzen van grond van de 14e tot de 18e eeuw enige opmerkingen over het in
ventariseren van dergelijke archiefbescheiden.
J. Jaros documenteert zijn lezers omtrent de organisatie van de kolenmijnen in
Silezië van 1945 tot 1950. A. Palarczykowa behandelt een andere nasleep van
de oorlog, het Internationale Centrum voor de opsporing van vermiste personen,
dat te Arolsen gevestigd is en aldaar over een uitgebreid archief beschikt. In
Duits, Engels en Frans staat de bestemming van het gebouw op een gevelsteen
aangebracht, waarvan een foto in Archeion werd opgenomen. E. Schetelich's
in het Duits geschreven artikel over het werk in de archieven der Duitse Demo
cratische Republiek werd in het Pools vertaald.
Uit het archiefkroniek noemen wij de geïllustreerde bijdragen, die het nieuwe
archiefgebouw van Sandomierz en een tentoonstelling van archivalia in Bedzin
betreffen. Bij de overlijdensberichten een uitvoerig In Memoriam van Kazi-
mierz Kaczmarczyk (18781966) met portret.
Deel XLVIII (1968) telt 282 bladzijden, waaruit wij op de bekende wijze het
volgende overnemen. Drie archiefproblemen worden eerst aangesneden: de mo
derne registratuur en het eventuele toezicht daarop van de archivaris (I. Radtke);
de organisatie der werkzaamheden van districtsarchieven (M. Bandurka) en de
mogelijke werkmethoden bij desinfecteren van archiefbewaarplaatsen (R. Kowalik
en I. Sadurska).
M. Kosman behandelt vervolgens de oorkonden, die Wladyslaw Jagiello, koning
van Polen, uitvaardigde voor het groothertogdom Lithauen (13861434), op
gesteld in Latijn en Roemeens. Aan de koninklijke kanselarij in Krakau besteedt
de auteur eveneens aandacht. Ook I. Sulkowska-Kurasiowa en J. Wejchertowa
zijn met de kanselarij bezig, zij het in een latere periode, 15e tot 18e eeuw, aan
de hand van de regestra et libri legationum, waarin de belangrijkste documenten
betreffende de Poolse staat en zijn relaties met andere landen werden opgenomen.
C. Kwiatkowska behandelt naar aanleiding van het 240 nummers tellende ar
chief van het Breslause Sint Matthias Gymnasium de geschiedenis van die door
de Jezuïten gestichte zeer belangrijke nauw met de unversiteit van Breslau ver
bonden onderwijsinstelling.
C. Biernat behandelt de positie van het archief van de Vrije Stad Danzig, waarop
bij de vrede van Versailles zekere rechten aan Polen waren toegekend, ten op
zichte van de Duitse autoriteiten, 19191930.
Over de archieven van de zeven Poolse universiteiten: Krakau, Lublin, Posen,
Torun, Warschau, Breslau (alle staats) en Lublin (R.K.) schreef I. Janosz-Bisku-
powa. M. Motas behandelt de Poolse archiefwetgeving tussen de beide wereld
oorlogen.
Naar aanleiding van bezoeken aan die landen wordt het Bulgaarse archiefwezen
behandeld door B. Kwiatkowska en het Roemeense archiefwezen door J. Kober-
dowa en I. Radtke.
Uitgebreide necrologieën met portretten van A. Sienkiewicz (18891966), M.
Dragan (18821966), W. Suchodolski (18871967) en J. Z. Jankowska (1912
1967) besluiten dit deel.
J. H. v. d. HO
The American Archivist van januari 1967 begint als gewoonlijk met het pre
sidential address, dit maal van Dolors C. Renze, State Archivist of Colorado. On
der de titel The Archivists' Challenge: To Lead or Not To Lead gaat zij vooral
in op de eisen die het leiderschap aan een archivaris stelt. In de eerste af
levering worden voorts uiteenlopende zaken aan de orde gesteld als bedrijfsar
chieven; classificatie van de ingekomen en uitgegane stukken, eventueel gevolgd
door vernietiging van de niet blijvend van waarde zijnde rubrieken; de verhou
ding tussen archivaris en registrator; de vraag waar de handelingen van de Mary
land Convention van 1774 gebleven zijn; de archieven van Hawaii; het archief
congres in Washington in mei 1966;1 de conferentie over het gebruik van ar
chiefbronnen in Sacramento, Californië, gehouden op 17 september 1966 en de
economische status van het archivariaat.
De aflevering van april is geheel gewijd aan de mogelijkheden van de toepassing
van automatisering in archieven en bibliotheken. In het eerste artikel stelt F. G.
Burke het probleem voor de archieven aldus: Once the information is properly
put into the system, there would be little difficulty retrieving it on command.
The great problem here is the amount of time spent in analyzing each document
and translating the information it contains into machine-readable form. R. M.
Smith merkt op: The computer has eliminated months of manhours in card
handling. It sorts in hours what formerly required weeks of machine and sorting,
and the computer does a better job. It has not eliminated our indexers and editors.
They have been 'programmed' in history classes and on the job for years, and
1 Zie het verslag door dr. W. J. Formsma in Ned. Archievenblad 1967, biz. 8896.
[243
[242]