Opening nieuw gebouw Rijksarchief in Arnhem
Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.
Amsterdam, Herengracht 474. Tel. 020-243312.
Leden van het bestuur: prof. jhr. dr. P. J. van Winter, Groningen, voorzitter,
prof. mr. B. H. D. Hermesdorf, Nijmegen, prof. dr. T. P. van der Kooy, Amster
dam..
Commissie van bijstand: prof. dr. L. Brummel, voorzitter, mr. A. H. van Namen,
secretaris, H. Algra, dr. J. L. van der Gouw, A. B. Hermsen, lt. kol. drs. G. J.
van Ojen Jr., mr. H. van Riel, mej. mr. J. M. C. Romeijn, mej. mr. J. C. Rutgers,
dr. W. J. Schuyt, drs. J. M. Willems.
Directeur: prof. dr. L. de Jong, Amsterdam.
Hoofden van afdelingen: drs. A. H. Paape (Beheer) - mevr. mr. E. Groeneveld-
Ottow (Beschrijving) - mevr. A. H. Joustra (Indische collectie).
Wetenschappelijke medewerkers: R. de Bruin, drs. E. G. Groeneveld, A. J. van
der Leeuw, P. G. Rijser, C. J. F. Stuldreher, B. A. Sijes, drs. N. K. C. A. in 't
Veld, kapt. t. zee b.d. A. G. Vromans.
208 1
Toespraak door de minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk, mej.
dr. M. A. M. Klompé bij de opening van het nieuwe gebouw van het rijksarchief
in Arnhem op zaterdag 25 november 1967 om 14.00 uur.
De officiële opening van een nieuw rijksarchiefgebouw is een feestelijke gebeur
tenis. Voor minister, die voor het beleid van 's Rijks archiefdienst de politieke
verantwoordelijkheid draagt, is deze gebeurtenis een gelegenheid om over dat be
leid eens wat hardop te denken; dat is een boeiende bezigheid ten overstaan van
een groot gezelschap eensdeels bestaande uit belangstellenden, anderdeels uit amb
tenaren van hoog tot laag, die dagelijks met de uitvoering van het beleid zijn
belast.
Op een ogenblik als dit, als men ontheven is van de zorg voor de vele kleine
taken, die vervuld moeten worden om de weinige grote doelen te bereiken, kan
het goed zijn de grote lijn nog eens in het oog te vatten en ons af te vragen:
waarvoor doen wij dit eigenlijk en waar werken wij naar toe.
Iedere administratie vormt archieven ter verwezenlijking van eigen doelstellingen;
zo is het altijd geweest en zo is het nu nog. Zij bevatten de grote en kleine ge
heimen van grote staten en kleine staatjes en van particulieren zowel in openbare
functies als in de behartiging van hun persoonlijke belangen. Om die archieven
draaien sinds de zestiende eeuw de beoefenaars van de algemene, vaderlandse,
gewestelijke en plaatselijke geschiedenis. Aan de kritische instelling van deze
historici ontspruit het wantrouwen ten opzichte van het in de literaire bronnen
overgeleverde beeld. Die kritische zin wekt ook de begeerte toegang te verkrijgen
tot de in de archieven bewaarde authentieke gegevens.
Men kan niet zeggen, dat in de zeventiende en achttiende eeuw die toegang niet
werd verleend, maar wel dat het meestal een gunst was die met argwaan was ge
laden. Aan de historieschrijver, die toegang tot de documenten kreeg, werd zelden
vrije toegang verleend tot alles, en zeker niet kreeg hij het recht de verworven
kennis en het gewonnen inzicht geheel naar eigen oordeel in een publicatie wereld
kundig te maken.
De staatkundige omwenteling van 1795 heeft hier een radicale ommekeer teweeg
gebracht: de archivalia van het ancien régime hadden in de algemene opinie hun
belang verloren, dreigden aan de verwaarlozing prijs gegeven te worden -een
dreiging, die op vele plaatsen tot ver in de negentiende eeuw tot een thans diep
betreurde werkelijkheid werd. Er bestaat haast geen archief of er hoort een ver
haal bij over een zinloze vernietiging.
Toen in 1802 mr. Hendrik van Wijn werd benoemd tot archivaris van de Bataaf
se Republiek heeft men moeilijk kunnen voorzien welke consequenties dit besluit
[209]