een propagandapamflet, een legitimatiekaart en een foto van het bestuur uit 1915,
verlevendigen deze bijdrage.
W. Turoniowa snijdt een probleem aan, waarmee steeds meer archivarissen te
maken krijgen, nl. dat der technische tekeningen en bescheiden. Zij stelt voor, dat
de fabrieken bij die stukken lijsten voegen met een beoordeling van hun waarde
voor praktijk en wetenschap. O. Staron sluit daarbij aan met een artikel over
blauwdrukken en kostenberekeningen.
J. Cichon en St. Czech geven een beschouwing over archieven uit de periode
1945-1950 van de streek Opole in Neder-Silezië. L. Lewandowicz en B.
Woszczynski bespreken de van 1961 tot 1964 door het Centraal Militair Archief
uitgegeven inventarissen. Cz. Ohryzko-Wlodarska behandelt de Duitse militaire
rechtspraak in Lodz 1914-1919 en de daarvan bewaarde archiefstukken.
Twee bijdragen zijn gewijd aan het microfilmen. B. Jagiello beschrijft het werk
van het Centraal Microfilm Laboratorium van de Sovjet Unie in Moskou en
Wl. Zywien het microfilmen in de Duitse Democratische Republiek. Van de or
ganisatie van het laboratorium in Kossenblatt wordt een schema gegeven.
Bij de fonetische documentatie belanden wij met het geïllustreerde artikel van
H. Karczowa over Musée de la Parole en Phonothèque Nationale te Parijs.
A. Tomczak geeft een overzicht van de problemen rond de samenstelling van een
archiefbibliografie. Als gewoonlijk besluiten berichten, boekbesprekingen, kro
niek en herdenking met portret (ditmaal C. Milewski 1896-1966) ook deze af
levering.
J. H. v.d. HO.
School en archief
Onder deze titel verscheen in het Tijdschrift van de Vereniging van Geschiedenis
leraren in Nederland Kleio van maart 1967 een bijdrage van dr. D. J. Roorda te
Leiderdorp waarop wij gaarne in de kring van archivarissen de aandacht vestigen.
Het op de studiedagen voor archiefambtenaren in 1963 te berde gebrachte over 'De
archieven en de jeugd' en 'Het geschiedenisonderwijs en de archieven'2 vindt hier
aan de hand van een Leids experiment3 een waardevolle aanvulling en verduidelij
king. Duidelijk stelt de heer Roorda, dat de omstandigheden in Leiden, waar een
archiefambtenaar het onderricht in de paleografie op zich nam, uitzonderlijk gunstig
waren. Er zijn archieven waar dit eenvoudig niet kan, omdat men er geen personeel
voor heeft. Het zal daarom regel moeten zijn, dat de docenten in schoolverband dit
werk organiseren met behulp en advies van de archivarissen. Fotografische repro-
1 Ned. Archievenblad 1963, blz. 100-108, F. C. J. Ketelaar.
2 Idem, blz. 108-117, drs. J. H. Ringrose.
3 Idem, blz. 81. De cursus werd onder leiding van drs. B. N. Leverland van begin ok
tober 1965 tot de paasvakantie 1966 in een lokaal van het Gymanisum gegeven.
[152]
ductie of xerografische kopie maken het nu mogelijk dat iedere leerling zelf de stuk
ken kan bekijken. Als een leraar niet de nodige beddrevenheid in het oude schrift
bezit, kan hij bronnen uit de tijd na 1700 raadplegen, waardoor hij die moeilijkheid
ontloopt. Er is om deze educatieve taak te vervullen niet meer nodig dan een docen
tencorps dat naar en in de archieven zijn weg weet te vinden, dat mogelijkheden
ziet zowel voor de gewone les als voor opdrachten en speciale onderwerpen, en een
archiefwereld, die, als altijd jegens het publiek, ook aan die leraren hulp en advies
geeft. Na de ietwat gechargeerde voorstelling, die de heer Ringrose van het archief
wezen gaf4 en die tot nogal wat protesten, o.a. van onze medeleden Van Hoboken,
Oosterbaan en Van der Gouw aanleiding was"', hebben wij het artikel van dr. Roorda
met veel waardering gelezen. De relatie tussen school en archief, zoals hij die ziet,
brengt de primaire taken van de archivaris, het bewaren, ordenen en inventariseren
der hem toevertrouwde archivalia, niet in gevaar.
J. H. v. d. HO.
L. Kruijff, Beschrijving van de doop-, trouw- en begraafboeken enz. in de
provincie Noord-Brabant, daterende van vóór de invoering van de Burger
lijke Stand, Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,
's-Gravenhage 1965, 312 blz.
Met deze publicatie is de rij der beschrijvingen van de retroacta van de Burgerlijke
Stand in de rijksarchiefbewaarplaatsen voltooid.1 Krachtens de Koninklijke Be
sluiten van 20 juni 1919, S. 389, en 18 september 1919, S. 576,2 ha dde overbrenging
uit de gemeentehuizen naar de rijksarchieven plaats van de kerkelijke doop- trouw
en begraafboeken, de schepentrouwboeken en de tot die boeken behorende bij
lagen, registers van ontvangsten van trouwen en begraven, de tot de zg. gaarders-
archieven behorende stukken en de registers der overledenen, opgemaakt krachtens
de Ordonnantie op het regt van successie van 4 oktober 1805. In Friesland kwam
het overgrote deel van deze retroacta van de Burgerlijke Stand in 1920 binnen op
het rijksarchief, ze waren door de rijksarchivaris mr. J. L. Berns reeds in een bij
lage van zijn jaarverslag over 1903 beschreven. Vele supplementen zijn daarop nog
gevolgd.3 Van de doop-, trouw-, begraaf- en successieregisters van Noord-Holland
verscheen in 1922 de inventaris door G. van Es en H. L. Driessen, in 1925 volgde
4 Hij erkende dat zelf ook, als boven, blz. 84 bovenaan.
5 Idem, blz. 83-84.
1 In Noord-Brabant werden die betreffende Bergen op Zoom, Breda, Eindhoven, Hel
mond, 's-Hertogenbosch, Roosendaal en Tilburg aan de besturen dier gemeenten in be
waring gegeven.
2 Ingetrokken en vervangen door de K.B.'s van 31 mei 1929, S. 269, en 6 juli 1929,
S. 381.
3 De Rijksarchieven in Nederland, 's-Gravenhage 1953. blz. 233; Repertorium van in
ventarissen van Nederlandse archieven, Groningen 1965, nr. 296.
[153]