setting forth the transactions carried on in English investments show. Further
accounts, 1721-38, between John Eckersall in London and William Maurice give
details of expenditure in London on the latter's behalf and of income for specu
lative investment. There are similar but less complete accounts and papers for
investments on the Dutch stock market and correspondence between William
Maurice and Count Guildenstein and the Chevalier de Mercieres in Copenhagen,
1726-53, about investments in French and Danish ventures. Twobundles of letters,
1744-51, from one Berkelbach in The Hague, who was I suspect William Maurice's
lawyer, will also have relevance to his private affairs and finances.
William Maurice's household in Sluys was presided over by Helena Nesman, his
housekeeper, and her accounts 1740-5 have survived. Similar accounts, presumably
for his residence at The Hague, for the period December 1747 to June 1753 survive
in two volumes kept in great detail on a weekly basis by the master of the house-
houl, Le Vacher, and sanctioned by the steward, J. F. Dronia.
Finally, the archive ends after William Maurice's death with one bundle of letters
of condolence from all over Europa addressed to Count Henry Nassau La Leek,
his nephew.
Such then in outline and with many omissions is the archive of the Nassau
D'Auverquerque family, which you may agree throws at the very least some
sidelights on Dutch history. J hope that J have been able to give you a reasonable
idea of the contents of this to me interesting group of papers and that it may be
possible through some measure of Anglo-Dutch archival co-operation to perfect
an inventory of these papers, which more clearly reveal their contents and their
value for students of Dutch history.
P. Walney
[134]
Beheer en gebruik van topografische en
historische pren t verzam el ingen
Geruime tijd geleden werd het plan geopperd een publicatie te wijden aan de
vele prentverzamelingen, die in de nederlandse archieven bewaard worden. Dat
plan ontstond, omdat in de kring der archivarissen de overtuiging bestaat, dat de
vaak rijk voorziene collecties onvoldoende bekendheid genieten. Kunsthistorici
richten hun aandacht veelal op de musea en realiseren zich onvoldoende, dat in
de openbare verzamelingen der archieven voor hen een terrein braak ligt, dat hun
voor jaren werk verschaft.
Temidden van de vele vraagpunten, die zich blijkens de enquête en het commentaar
van de Rotterdamse gemeente-archivaris, in binnen- en buitenland voordoen ten
aanzien van de documentaire verzamelingen in de overheidsarchieven, lijkt buiten
kijf, dat dit bij voorkeur topografische zijn. Daarom alleen al verdienen de topo
grafische atlassen bijzondere aandacht.
Bij verschillende archieven wil men de verzamelingen trouwens maar al te graag
meer in de belangstelling brengen. Het bestaan ervan is onvoldoende bekend ge
worden, de verzamelingen zijn nog teveel 'terrae incongnitae'. De oorzaak van
deze onbekendheid bij de buitenwacht is vooral hierin gelegen, dat men enerzijds
wel op de hoogte is van het feit, dat de archieven openbaar zijn en voor ieder
vrij te raadplegen, maar dat men anderzijds niet of nauwelijks weet, dat die open
baarheid en vrije consultatie zich niet beperken tot de archivalia in de strikte zin
van het woord, maar dat ze evenzeer gelden voor de topografische-, historische
en ikonografische collecties. Dit schijnt van tijd tot tijd opnieuw duidelijk gemaakt
te moeten worden.
Omdat vooral na de Tweede Wereldoorlog het aanzien van de aarde in vele op
zichten verandert, dan behoeft dit hoe spectaculair ook in eerste instantie
niet alleen te slaan op Rotterdam met zijn 'Europoort', op Amsterdam met het
project 'Bijlmermeer' of op Zuid-Nederland met de 'Delta-werken'. Ook op kleinere
schaal, bijv. in Utrecht, waar de uitvoering van het universitaire plan 'De Uithof'
de oostelijke omgeving van de stad danig wijzigt, ziet ieder, die zich het beeld
van vroeger herinnert, de vergruizing van oude stads- en landschapsbeelden dage
lijks voor zich.
Het was een verheugende zaak, toen in 1964 de Culturele Raad van Zuid-Holland
de vragen rond de documentatie van deze metamorfosen heeft ter hand genomen.
En ook de tweede stap, in Zuid-Holland gedaan, door na het enquête-formulier
te hebben uitgezonden, in de Maasstad belangstellenden bijeen te roepen, verdient
navolging. Indien de beheerders van de grote topografische verzamelingen: de
Amsterdamse-, Rotterdamse- en Utrechtse gemeente-archivarissen, de beheerders
[135]