4 R maar ook veel wordt uitgehakt, zodat de letter als een verhoging blijft liggen (afb. 14). De opbouw van de fractura uit vlakken, parallellogrammen, en de afwezigheid van lijnen, maakte dat mogelijk men mag niet zeggen: gaf er aanleiding toe. De afkortingsstrepen vindt men bij uitgehakte teksten meestal in de verhoogde rand. Door slijtage zijn ze vaak verdwe nen. Het tralieachtige van de fractura is in de inscriptieletter van de zestiende eeuw nog geaccentueerd door een splitsing van de schachten in het midden21'', terwijl aan de toegespitste aanzetten of gespleten uiteinden vaak bijzonder elegante versierin gen (afb. 15, 5 en 6) ontspruiten27. Voor de inscriptieletter geldt even als voor de boekletter, dat naast de bewerkelijker vormen de soberder uitvoeringen in gebruik blijven (afb. 7), totdat tegen 1600 in dit letter type een totaal verlies aan stijl optreedt, dat zich tot heden in haast alle nieuwe oud-hollandse opschriften laat waarnemen. Slechts de geschilderde gotische minuskel in afgeronde vorm ('Schwabacher') handhaaft zich nog zeker een halve eeuw, \s d Vx gesteund door de oud-hollandse schoonschrijfkunst (afb. 20). Een echte cursief blijft overigens ook in de gotische minuskel een opvallende uitzondering (afb. 8). In de renaissance-kunst komt de kapitaal weer als inscriptieletter voor den dag. We hebben dan nog eerst een typische bastaard (afb. 16, bovenste regels), in Duitse inscriptiebeschrijvingen mijns inziens ten onrechte 'Friihkapitalis' genoemd. Waarschijnlijk heeft dit lettertype zich in Bourgondië ontwikkeld uit de gotische majuskel onder invloed van nog overal aanwezige veel oudere inscrip ties, vooral ook uit de elfde en twaalfde eeuw. De letter heeft in een aantal gevallen de kapitale vorm, waar de gotische ma juskel de unciale vorm had (bijvoorbeeld H, M, N, V), enkele zeer oude varian ten keren terug en enkele zeer oude versieringen. De N met de dwarsbalk van rechtsboven naar links beneden (waaruit in de prekarolingische minuskel de n is voortgekomen), is haast regel. De letters zijn hoog en smal het zijn typisch lettertypen om te schilderen. Het type komt voor op schilderijen en lijsten uit de omgeving van het Franse hof uit het midden van de vijftiende eeuw, verspreidt zich vrij snel naar het oosten en noorden, maar wordt pas tegen het eind van die eeuw ook op stenen aangetroffen (afb. 17) en dan uitgehakt. Ook als hoofdletter in drukwerk, waarvan de tekst in de italiaanse bastarda is gezet, vindt men deze toch niet zo veel toegepaste bastaard-kapitaal28. In ons land is de gotische minuskel sedert de eerste helft van de zestiende eeuw 26 Zie de afb. van een fragment van de zerken van Swob Hottinge in de kerk te Franeker en van Hessel Jelgerz. Feytzma in de kerk te Huizum bij: W. Dolk, Zestiende- eeuwse zerkhouwers in Friesland in: De Vrije Fries 46 (1964) na blz. 208. 27 Ook afb. 13 van J. L. van der Gouw, Oud Schrift. Zwolle 1963. 28 H. Degering, Die Schrift (Berlin 2/1939) no. 133: DE PECCATIS ALIENIS. [90] langzaam maar zeker weer verdrongen door de kapitaal, die we, bij ons althans, vrijwel alleen vinden in een de barokke uitvoering (afb. 18 en 19) met nog lang echt middeleeuwse abbreviaturen20. De laatste verdwijnen wel in de zeventiende eeuw, maar voorlopig om het veld te ruimen voor laat-klassieke ligaturen, waar uit de invloed van inscriptieboeken op de kunstnijverheid onmiskenbaar blijkt30. Pas in de tweede helft van de zeventiende eeuw komt hierbij de uit het humanistische boekschrift ontwikkelde antiquaminuskel (romein), maar we zijn dan al in de haast verpletterende dicta tuur van de drukletter. We vinden dan als ontsnappingsmoge lijkheid ook stenen met latijn-cursief (italique), waarbij nog te onderzoeken valt in hoeverre we hier met een bijzonderheid te maken hebben, die in de buurt van het IJ begint en zich uitstrekt tot ver in Noord-Duitsland. Specimina Na het bovenstaande zal het de lezer duidelijk zijn, dat het moeilijk is sprekende Nederlandse voorbeelden te vinden van vóór 1400. Daarna wordt het moeilijk te bepalen wat karakteristiek is. Onze observaties berusten op een nog te beperkt materiaal: wij hopen op de aanvulling ervan, waarvan de mogelijkheid tot correctie van onze observaties afhankelijk is. Ook randschriften van zegels en munten, de teksten in stempels van boekbanden31, de opschriften op kroezen32 en ander servies liggen op het hier verkennend betreden terrein van de niet-geschreven letter van vóór de boek drukkunst in ons vaderland. I (afb. 9) Sarcofaagdeksel, opgegraven in de pandhof van de St. Servaaskerk te Maastricht 9e/10e eeuw. Jurakalksteen 198 x 76 cm. Maastricht, Bonenfantenmuseum. T ekst: 1STE LAPIS Non EVELLATur QV1A ALIVS sVB- TENDATVR/O LEC(T)0(R L1)TTERAS QVI VIS I N - 20 Let ook op de in kapitalen gestelde onderschriften in inscriptiestijl van door Al- brecht Dürer gegraveerde portretten. Zie ook de rand van afb. 2a. 30 In het Trompmuseum te Brielle vonden wij een houten bord met een in kapitalen uitgesneden tekst ter herinnering aan de stichting van de watermolen van de polder Braband (gem. Spijkenisse), waarop alle ligaturen van de laat-klassieke inscripties zijn toegepast. 31 Zie de afb. van paneelstempels in Het Boek 21 (1932/33) blz. 215, 216. 32 Wij wijzen hier op de merkwaardige bastaard-kapitalen op de rand van de drink hoorn van het schippersgilde van St. Anna te Kampen (Oudheidkundige Verzameling Gemeente Kampen) en op de randen van de stapelbekertjes van Corn. Musius (zie hierover E. J. Haslinghuis, in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheid kundige Bond 1955, kol. 179-190). [91

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 6