kerk van Sint Steven, licentiaat, en de gezamenlijke vicarissen aldaar30. De paus droeg de uitvoering op aan de abt van Mariënweerd en aan de proosten van Sint Marie te Utrecht en van Sint Kunibert te Keulen. Aan het mij bekende af schrift van de oorkonde van Sixtus IV ontbreekt het laatste gedeelte, de datering inbegrepen. De oprichting van het Nijmeegse kapittel moet omstreeks 23 April 1475 reeds een feit zijn geweest59. Blijkens de oorkonde van paus Sixtus IV waren er te Nijmegen meer dan 2000 communicanten en telde men in de Sint Stevenskerk 29 vicarieën, waarvan er 19 ter begeving van de rector der kerk stonden, 9 ter collatie van leken en één ter collatie van zekere geestelijken. De kapittelprebenden, ontstaan door de incorporatie van de 19 vicarieën, welke ter begeving van de pastoor of rector hadden gestaan, werden voortaan geconfereerd door deken en kapittel. Daarnaast zijn er nog een zevental andere bij het kapittel ingelijfd en in prebenden omgezet. De collatoren bleven hun recht behouden, zodat er slechts een incorporatie naar de financiële zijde plaats vond. De vermogens van de geïncorporeerde vicarieën werden beheerd door een rentmeester namens het kapittel, die wel aangeduid werd als 'corporarius de certis corporibus altarium ad mensam capitularem devolutis'. De collatoren konden hun recht om opengevallen prebenden te begeven slechts uitoefenen 'in mense ordinarii patroni seu collatoris', d.w.z., indien de vacature was ontstaan in een even maand. Het aan de paus volgens de 'concordata Ger- maniae' toekomende recht t.a.v. de prebenden, welke in een oneven maand openvielen, kwam ten tijde van de regering van hertog Karei aan de landsvorst. Het nieuwe kapittel in de Sint Stevenskerk kwam 19 October 1480 na lang durige moeilijkheden tot een schikking met de Apostelheren te Keulen60. Het kapittel van Sint Steven erkende hierbij het sinds onheuchelijke tijden bestaande recht van de Apostelkerk ten opzichte van de Nijmeegse pastorie en hun tiend recht in Nijmegen en omgeving. De Apostelheren hechtten hun goedkeuring aan de verheffing van de Nijmeegse parochiekerk tot collegiale kerk, met dien ver stande, dat zo dikwijls als het Nijmeegse kapittel een deken zou verkiezen, de verkozene zou worden gepresenteerd aan de Apostelheren 'pro recognitione perpetui juris patronatus, unionis et incorporalionis'. Tenslotte stonden de Apos- 56 R.A. Gelderland, hertogelijk archief, XIV libri, band XI, fol. LI vso, oorkonde van paus Sixtus IV, waaraan het laatste gedeelte ontbreekt, en waarin de inhoud van het aan de paus gezonden verzoekschrift van pastoor en vicarissen van de Nijmeegse parochiekerk uitvoerig wordt vermeld. Het moet deze suppliek zijn, welke H. K. Ark stee op het oog had in zijn werk: Nijmegen, de oude Hoofdstad der Batavieren, 1733, blz. 240, en ten onrechte op het jaar 1461 stelde. De suppliek werd ingediend bij paus Sixtus IV, die in Augustus 1471 tot paus verkozen was. 59 J. A. B. M. de Jong, a.a.b., blz. 86 vlg. Vergel. Bijdr. en Med. van 'Gelre', LVI, blz. 83. 60 Mijn De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen, blz. 265. A. Pompen, O.F.M., St. Victor van Xanten en zijn betekenis voor de geschiedenis van Nederland, 1955, blz. 148 e.v., acht de totstandkoming van het Nijmeegse kapittel pas een feit met de overeenkomst van 1480. [170] telheren aan het kapittel van Sint Steven enige tienden af, welke aan de rector of pastoor van Nijmegen waren toegelegd geweest 'pro competentia sua ad guber- nandam curam animarum in dicta parochia et ad officiandum capellam in Woirdt'. Het kapittel zou de afgestane tienden tot hetzelfde doeleinde voor competentie genieten. Uit de laatst genoemde bepaling van de overeenkomst van 1480 blijkt, dat de rechten en plichten van de vroegere rector der Nijmeegse kerk op het kapittel over zijn gegaan. De kapittelheren hebben de zielzorg steeds door een geestelijke van hun kerk laten uitoefenen. Het kapittel in de Sint Stevenskerk genoot slechts in beperkte mate exemptie van de rechtsmacht van de 'ordinarius loei'. Bij begevingen van prebenden en beneficiën in de kerk en in kapellen binnen de parochie trad de deken op als 'archidiaconus in hac parte'. De proostdij van Nijmegen werd gesticht door hertog Karei, die de legaten van zijn moeder hertogin Catharina van Bourbon met schenkingen vermeerderde. In 1515 nomineerde de hertog met instemming van deken en kapittel de kanun nik Theodricus Huysen alias Boen tot proost. De titularis zou het dubbele ont vangen van een kanunniksportie en als bezitter van een kanunniksdij nog een kanunniksportie uit de genoemde legaten en giften. In 1517 begiftigde hertog Karei de proostdij met twaalf tot dertien hoeven heide en onbebouwd land in het schependom van Nijmegen. De tweede en laatste proost Albertus Dass, werd in 1530 door de hertog aan deken en kapittel van Sint Steven gepresenteerd, waarna deken en kapittel de admissie en investituur verrichtten. De aartsdiaken van Xanten moest vervolgens de benoeming approberen"1. De Apostelheren werden hier geheel buiten gehouden. Na de dood van Dass in 1543 is de proostdij niet meer begeven. De kerkfabriek werd als parochiale fundatie van stadswege beheerd door twee kerkmeesters. De kanunnikenhuizen c.a. behoorden tot het kapittelvermogen. In het voorafgaande heb ik laten zien, hoe iedere collegiale kerk haar geschie denis heeft gehad. Tot besluit wil ik de aandacht vragen voor een oorkonde van 7 Januari 1330 van paus Johannes XXII (Avignon), waarbij gunstig wordt be schikt op een verzoek van Reinald II, graaf van Gelre, om op eigen grond ('in fundo proprio') in het diocees Keulen een collegiale kerk te stichten. Het is mij niet bekend, waar de graaf deze nieuwe kapittelkerk wenste tot stand te brengen. De paus beschikte als volgt: 'Nos igitur ut illud adimplere valeas, volen- tes favorem apostolicum impartiri, tibi construendi predictam ecclesiam in fundo predicto et, primitus predicto canonicorum collegio inibi ordinando sufficienti dote ad diocesani arbitrium assignata, ex qua quidem dote prebende juxta dictorum canonicorum numerum inibi ordinentur, necnon dictas prebendas prefatis ca- nonicis, dummodo sint ydonei, conferendi, ita tarnen, quod ejus, qui dicto col legio prefuerit, quocunque nomine censeatur. electio ad dictum collegium perti- 81 J. A. B. M. de Jong, blz. 97. Mijn De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen, blz. 270. L 171 J

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 58