Zutphense kerk gesticht was 'in fundo nostro proprio et allodio' en gedoteerd was uit zijn voorvaderlijke goederen, dat zijn voorvaderen de proostdij en de prebenden steeds begeven hadden en het kapittel tegenover 's-graven vader bij open brief erkend had, 'quod jus patronatus jamdictae ecclesiae et collationes praepositurae et prebendarum ipsius ad ipsum dominum patrem nostrum et suos successores libere pertinent'. Graaf Reinald besliste, dat de collatie van de proost dij en de prebenden hem en zijn opvolgers rechtens toekwamen. Hij stond echter aan de kanunniken toe om hun eigen deken te verkiezen (5 April 1299)36. Zeven jaren later, 3 November 1306, erkenden deken en kapittel, dat het col- latierecht toekwam aan de graaf 'tamquam ad verum patronum et fundatorem', en deden zij afstand van al hun rechten te dier zake37. De landsheer oefende zijn collatierecht uit door de persoon, op wie hij de be geving met het proostdij-beneficie of een kanunniksdij had gedaan, te presen teren aan deken en kapittel. Dit vond zijn oorzaak in de exemptie, welke deken en kapittel ten aanzien van de institutie in de beneficiën en prebenden in hun kerk genoten van de bisschoppelijke en aartsdiaconale jurisdictie. Hertog Adolf vergunde 27 Mei 1468 aan de magistraat der stad Zutphen om voortaan voor drie, hiertoe aangewezen canonicaten in het geval, dat zij open kwamen, de nominatie te doen. Hiervoor zouden zoons uit de stadsburgerij in aanmerking komen, die een academische graad bezaten. Vandaar, dat men de drie prebenden de 'doctorale prebenden' noemde. De hertog deed op de genomi neerde vervolgens de collatie en droeg hem aan deken en kapittel voor38. De regeling van hertog Adolf werd in 1503 door de bisschop van Utrecht bekrach tigd. In het Zutphense kapittel waren de zes oudste kanunniken in het genot van priesterprebenden. De vier in anciënniteit op hen volgende hadden diakenpre benden, terwijl de twee jongste kanunniken sub-diakenprebenden bezaten. De abituriënt van de kapittelschool kon eerst in aanmerking komen voor een der beide sub-diakenprebenden en dan in verloop van tijd opklimmen na de vereiste wijdingen ontvangen te hebben. Doordat het getal prebenden in de late middel eeuwen vast bepaald was, kon het voorkomen, dat lieden, die reeds de priester wijding bezaten, genoegen moesten nemen met een diakenprebende om pas na het openvallen van een priesterprebende op te kunnen klimmen. Dit kon zelfs het geval zijn met iemand, die tot deken gekozen werd. De deken moest echter 30 I. A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden, I, nos. 56 en 60. Vergel. A. .1. van de Ven, a.a.b., blz. 20 vlg., blz. 42 en noten 2 en 3 aid. 37 P. N. van Doorninck en J. S. van Veen, Acten betreffende Gelre en Zutphen, 1107- 1415, 1908, blz. 387, 3 Nov. 1306. Deken en kapittel verklaren, 'quod collacio prepo- siture et prebendarum ecclesie nostre Zutphaniensis predicte, prout ex relacione intel- leximus antiquorum, ad illustrem virum et dominum, dominum nostrum dilectum Reynaldum, comitem Gelrensem, et heredes ejusdem, tamquam ad verum patronum et fundatorem spectat de jure et spectare in perpetuum ad eosdem recognoscimus per presentes, omne jus, quod habemus seu habere videbamur in collacione prepositure et prebend.irum ecclesie nostre prelibate in eosdem t ran sferen do'. 38 Van Heussen en Van Rijn, VI, blz. 534 vlg. [162] steeds de priesterwijding hebben ontvangen, omdat bij hem de zielzorg van de Sint Walburgsparochie berustte. Hij werd hierin bijgestaan door de kanunniken, die priesterprebenden hadden39. Omtrent pauselijke reserveringen of provisiën zijn mij t.a.v. de Zutphense proostdij en de kanunniksdijen geen bijzonderheden bekend. In de opgave van 1559/60 van de aan de landsvorst toekomende collatiën wordt medegedeeld, dat de proostdij en alle prebenden in de Sint Walburgskerk te Zutphen 'sijn de jure patronatus principis; edoch hebben die voerfursten drie derselver prebenden, die men nu noempt die doctorale prebenden, veriaeten tot die nominatie der stadt voor borgeren kinderen in eenige universiteiten studerende'40. Zoals boven bleek, kende men in het kapittel de gewone ambten van deken, scholaster enz. Een door het kapittel uit zijn midden benoemde officiaal (ambt man of rentmeester) zorgde voor het beheer der kapittelgoederen en regelde de uitdelingen. De 'prebenda lotorie' was in het laatst van de 16de eeuw in het bezit van de orgelist41. De vicarissen en kapelaans in de Sint Walburgskerk vormden een college van 'vicarii et chorisocii' met eigen presentie- of memoriegoederen42. De kerkfabriek werd sinds de 14de eeuw, mogelijk reeds eerder, door kerk meesters van stadswege beheerd en als een parochiale fundatie beschouwd. III. Het Kapittel in de Parochiekerk van Sint Maarten te Zaltbommel De Zaltbommelse parochiekerk behoort evenals de hierna te bespreken kerken tot de instellingen, welke na 1300 tot collegiale kerk verheven zijn. De aan Sint Maarten gewijde parochiale kerk van Zaltbommel stond in nauwe betrekking tot de thesaurie van de Dom te Utrecht. Dit wil zeggen, dat de kerk geïncorporeerd was bij het kapittel ten Dom en behoorde tot de prebende van de domthesaurier. De domthesaurier was kerk- en tiendheer. Hij had de 'presentacio, collacio et institucio' van de presbyterale prebende, d.i. het beneficie van de priester, aan wie de cure opgedragen was. Vermoedelijk was de prebende ont staan uit de congrue portie, welke de domthesaurier oorspronkelijk verplicht was uit de parochietienden e.a. te geven aan de 'vicarius perpetuus', die namens hem de zielzorg te Zaltbommel uitoefende. Dat de domthesaurier behalve het recht van collatie en presentatie ook het recht van institutie bezat, wijst erop, dat 311 Aid., blz. 547 en 549. Zie noot 34. 40 R. A. Gelderland, archief Gelderse Rekenkamer, inv. no. 102, Eerste Register, geh. in Camere van den Rekeninge, fol. LXXXIX. 41 Voor de rentmeester of officiaal van het kapittel zie Van Heussen en Van Rijn, VI, blz. 529, ordonnantie van 27 April 1367. Voor de organist als houder van de prebenda lotorie zie R.A. Gelderland, archief Hof, inv. no .2399, Staat van geestelijke goederen in het Kwartier van Zutphen (1605), I, fol. 31 vso: 'Ontfanck van wegen die Praeffstie, Die Heer Praebst is jaerlix schuldich die twaelff capitularen off cnnoniken, die coster end lotterie, dat is die orgelist, mede in gereckent: 42 Van Heussen en Van Rijn, VI, blz. 542, ordonnantie voor het gasthuis van 23 Juni 1449, waarin genoemd de vicarii en chorisocii in de St. Walburgskerk. [163]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 54