deken en kapittel toe. Vijf jaren later herhaalde de proost de afstand van zijn
recht van collatie ten gunste van deken en kapittel van Sint Walburg (24 Maart
1470)27.
Omstreeks 1559/60 was het getij sinds lang weer gekeerd; in de eerder aange
haalde verklaring van de beneficiën, staande ter collatie van Z. Majesteit de
Koning, staat vermeld: 'Ende die proest aldaer confereert alle die prebenden in
mense ordinarii (patroni seu collatoris)'22. Dit vindt bevestiging in de stukken van
een proces over het bezit van een Arnhems canonicaat, opengevallen door dode
van Carol us Key, dat in 1569 e.v. voor het Hof van Gelderland gevoerd werd.
De proost, tevens kanunnik te Luik, Conrardus de (van) Gaveren beweerde toen
o m dat hij in de maanden van de ordinaris collator tot de begeving gerechtigd
was; deken en kapittel zouden het recht van collatie mogen uitoefenen in de
pauselijke maanden, wanneer het zou blijken, dat de paus van zijn recht geen
gebruik maakte28.
In het kapittel waren de voornaamste ambten die van deken en van scholaster.
Voorts had het kapittel een camerarius of rentmeester. De drie functiën werden
bekleed door kapittelheren. Naast de deken had men in de 16de eeuw nog een
kanunnik-senior. In de acte van collatie en presentatie van de proost Conrardus
de Gaveren voor mag. Wichmannus Eymeren als kanunnik en rector van het
Arnhemse kapittel in de plaats van Martinus Helzem, priester, in leven kanunnik
en rector van het kapittel, d.d. 6 Januari 1573 maken wij kennis met een func
tionaris, die als 'rector' van zijn medebroeders optrad, als geestelijk raadsman en
biechtvader29. Deze persoon moest uiteraard de priesterwijding bezitten. Onder
de Arnhemse kanunniken, wier namen overgeleverd zijn, treft men er velen aan.
die academische graden en titels hadden. Voor het hertogelijke bewind was de
aanwezigheid van een kapittel van seculiere kanunniken dan ook van groot be
lang.
Het kapittel beschikte verder over dienaren, die geen lid van het college waren,
zoals een cureit, een schoolmeester, een koster en een organist.
De vicarissen in de Sint Walburgskerk vormden een gezelschap van 'socii' of
gemene vicarissen. Zeven vicarieën stonden ter collatie van deken en kapittel.
De bezitters van vijf van deze kapittelvicarieën heetten 'chorisocii', wat wel zal
betekenen, dat deze vijf tot voornaamste taak hadden om afwezige en overleden
kanunniken te vervangen bij de koordienst30.
De kerkfabriek, waaronder de kerk en alle gebouwen binnen de immuniteit van
Sint Walburg begrepen waren c.a., behoorde tot het kapittelvermogen.
27 R.A. Gelderland, archief kapittel van St. Walburg te A., inv. no. 3.
28 Aid., inv. no. 5.
29 Aid., inv. no. 4. De camerarius heette ook wel 'receptor fructuum', zie inv. no. 2,
fol. 2 vso, 14 Januari 1363.
30 Bijdr. en Meded. van 'Gelre', XL, 1937, blz. 21 e.v.
[158]
II. Hel Kapittel in de Parochiekerk van Sint Pieter en Sint Walburg
te Zutphen
De oudste vermeldingen van de Zutphense kerk vindt men in oorkonden, welke
de jaartallen 1059, 1064 en 1105 dragen. Zij maken deel uit van de groep der
zogeheten Zutphense falsa31. Hiervan heeft de op naam van bisschop Burchard
van Utrecht gestelde oorkonde van l 105 het langst voor echt gegolden, totdat
dr. N. B. Tenhaeff deze illusie verstoorde. Aan te nemen valt, dat niet zozeer de
feitelijke inhoud van dit stuk, als wel de aankleding min of meer vervalst is.
Bisschop Burchard verklaart in de oorkonde, dat hij op verzoek van graaf Otto
in Zutphen gekomen is om de kerk van Sint Pieter en Sint Walburg, die de graaf
na een brand van de grond af opnieuw heeft laten optrekken, te wijden en dat
hij in tegenwoordigheid van de geestelijkheid en van de parochianen van beider
lei kunne de oude privilegiebrieven van de kerk bevestigd heeft en de vredeban
over de goederen der kerk heeft uitgesproken.
Aan het bericht van de brand en van de herbouw van de kerk behoeft men
niet te twijfelen. Dergelijke feiten werden veelal vastgelegd in de vorm van wij
dingsinscripties en aantekeningen. Daar komt bij, dat zich onder het koor van
de huidige Sint Walburgskerk resten van een omstreeks 1100 gemaakte krocht be
vinden. De bouwheer of fundator van de herbouwde kerk werd met zijn gemalin
in het godshuis begraven. Otto de Rijke, die in 1113 overleed, was de eerste heer
van Zutphen, die zich 'graaf van Zutphen' kon noemen. Opgravingen, verricht
op 's-Gravenhof een aantal jaren geleden, brachten aan het licht, dat dezelfde
graaf Otto ook de bouwheer geweest moet zijn van het in steen opgetrokken
grafelijke hof. Aan dit laatste gebouw was een houten hal voorafgegaan32.
De op naam van Burchard gestelde oorkonde maakt melding van oude, deels
half vergane of door brand aangetaste privilegiebrieven van de kerk en noemt
twee belangrijke dotatiën. De eerste dotatie omvatte de 'dos ecclesie beati Petri
Apostoli et sancte Walburgis in Sutphania', bestaande uit vier met name aange
duide hoofd- of zadelhoven met al hun toebehoren 'in usum prepositi et fratrum
quacumque donacione contraditis, quorum nomina in rescriptis habentur', en
alles wat proost en broeders thans hebben en nog verkrijgen zullen. De tweede
dotatie, welke evenals de eerste door de bisschop bevestigd werd, bestond in het
'beneficium quoque fratrum, quod dicitur X mansorum, et omnibus bonis in idem
jus oblatis', welke tien hoeven graaf Godescalcus voor het zieleheil van zijn zoon
Gebehardus en van al zijn voorafgegane en toekomstige bloedverwanten 'libere
31 Oorkondenboek v. h. Sticht Utrecht, I, nos. 223, 227 en 272. Over de oork. van
bisschop Burchard van 1105: N.B. Tenhaeff, Diplomatische Studiën over Utrechtsche
Oorkonden der Xe tot Xlle eeuw, I.M.G. te Utrecht, I, 1913, blz. 249-332; vergel.
C. Pijnacker Hordijk. Lijst der Utrechtsche Prelaten vóór 1300, in Ned. Archievenblad,
20ste jrg., 191 1-1912, blz. 84.
32 E. H. ter Kuile, De drie oude Kerken van Zutfen, 1944, blz. 1 vlg., blz. 13 vlg.
J. G. Renaud, De onderzoekingen op 's-Gravenhof te Zutpen, en M. M. Doornink-
Hoogenraad, Het Gravenhof te Zutphen, beide art. in Bulletin v. d. Kon. Ned. Oud
heidkundige Bond, 6de serie, jrg. 3, 1950, blz. 15 en blz. 34. M. M. Doornink-Hoogen-
raad, Kleine Historie van Zutphen, 1952, blz. 9 vlg.
[159]