[151] I. Het Kapittel van Sint [Valburg te Tiel/Arnhem Dit college werd in 1315 van Tiel naar Arnhem overgebracht. Eerst volgt het Tielse tijdvak. a. Te Tiel Alpertus Mettensis, die omstreeks 1025 schreef en in Tiel goed thuis was, maakt in zijn verhaal van de Noormannenaanval op deze plaats van 1006 melding van de plundering van het 'monasterium Sancte Walburgis'. Hierbij werden para menten e.a. geroofd, welke geschonken waren door 'quodam comité Waltgero, constructore ipsius loei, et sua conjuge Deo digna Alberada'. In hetzelfde bericht is ook sprake van het 'monasterium' als 'ecclesia'2. Het laatste betekent niet, dat het Sint Walburgsklooster een parochiekerk was. De zielzorg was gehecht aan de Sint Maartenskerk. Deze parochiekerk heeft een voorgangster uit de 9de eeuw gehad, gesticht op een ouder (8ste eeuws) grafveld3. Het optreden van graaf Waltger valt tussen c. 898 en 936/939. Hij was graaf in Teisterbant van 's-Konings wege en was waarschijnlijk te Tiel belast met het bestuur over het koninklijke domeingoed met tol en munt en over de onder koninklijke bescherming staande kooplieden aldaar. De beschermelingen van de Utrechtse bisschopszetel, die in deze omgeving woonachtig waren of als kooplieden te Tiel met hun schepen aanlegden, waren aan Waltgers bestuur onttrokken4. Het Sint Walburgs munster, graaf Waltgers stichting, was krachtens zijn oorsprong een eigen kerk van de graaf en van zijn opvolgers in rechten. De Sint Maartenskerk was of een bisschoppelijke of een koninklijke kerk. Kort nadat het munster door Waltgers zoon Radbod en door Hatto begunstigd was, gingen de aan de fundator ontleende rechten t.a.v. het klooster door in beslagneming of op andere wijze over aan de Koning. Otto I schonk 20 April te Emmerik en te Hoog Elten. Zie voor Emmerik A. Tibus, Alter der Kirchen zum H. Martinus und zur H. Aldegundis in Emmerich, 1875, passim, L. J. van der Heyden, Didam, in Archief v. d. Gesch. v. h. Aartsbisdom Utrecht, LXI, 1937, blz. 577, Van Heussen en Van Rijn, Kerkelijke Historie, II, 1726, blz. 444-446. Een der leden van het Emmerikse kapittel was belast met de pastorale bediening in de St. Aldegundiskerk. Vergel. voor het kapittel van Tiel-Arnhem in het algemeen mijn De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland, in het bijzonder in het Kwartier van Nijmegen, proefschr. Utrecht, 1939, blz. 386-388. Oudste bericht over de stichting: Alperti Mettensis de Diversitate Temporum, uitg. dr. A. Hulshof, Werken Hist. Gen. te Utrecht, 3e serie, no. 37, 1916, blz. 11 vlg. 3 H. Halbertsma, St. Maartenskerk te Tiel, in Bouw, Centraal Weekblad voor het Bouwwezen in Nederland en België, 13de jrg., 1958, blz. 712, en vriendelijke meded. van de Schr. 4 Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, I, no. 88. Zie voorts mijn Van Voogdij tot Maarschalkambt, 1954, blz. 20. H. Müter, Het ontstaan der stad Tiel, in Bijdragen t. d. Gesch. der Nederlanden, IX, 1955, blz. 167 e.v. D. P. Blok, Teisterbant, Meded. der Kon. Nederlandse Akademie v. Wetenschappen, afd. Letterkunde, nieuwe reeks, dl. 26, no. 12, 1963, blz. 475 (23). Vergel. Bijdr. Vad. Gesch. en Oudh., 4e reeks, I, 1900, blz. 149. [150] 950 het Tielse 'monasterium' c.a. aan de bisschoppelijke stoel te Utrecht5. Onder de toebehoren worden 'kerken' zonder nadere aanduiding vermeld. Zou de Ko ning hier de Sint Maartenskerk hebben bijgevoegd? De overlevering kent geen andere patroonheilige van de Sint Walburgskerk dan de vermaarde abdis van Heidenheim. Het 'chronicon Tielense' vermeldt op het jaar 892 de viering van Sint Walburgs translatie. Hiermede moet de overbrenging van de voornaamste relieken van de heilige naar Monheim zijn bedoeld, waar van 893 af vele mirakelen geschiedden6. Te vermoeden valt, dat de Sint Wal burgsdevotie zich van Monheim uit al spoedig naar Tiel heeft verbreid, waar graaf Waltger en zijn gade hun stichting aan de H. Walburg toevertrouwden. Het klooster zou aanvankelijk door nonnen zijn bewoond, die door monniken werden vervangen. Bisschop Adelbold II van Utrecht, de beroemde bouwer van de nieuwe domkerk te Utrecht, zou de na een aanval van de Noormannen in verval geraakte Sint Walburgskerk geheel hersteld hebben, 'statuens in ecclesia seculares, in qua prius canonici regulares residebant' (aldus het bericht van de onbekende schrijver van het 'chronicon Tielense'). Dit betekent, dat de geeste lijken in het Sint Walburgsmunster niet meer gehouden waren te leven volgens de regel van Sint Augustinus; zij konden voortaan persoonlijke eigendom hebben. De gemeenschappelijke refter en het dormitorium waren hiermede nog niet af geschaft7. De eerste proost van Tiel, die ons uit oorkonden bekend is, heette Adelhelmus 5 Oorkondenb. Sticht Utrecht, I, no. 118. 6 Auctoris incerti Chronicon Tielense, ed. loh. Did. van Leeuwen, 1799, blz. 56. Ex Wolfhardi Haserensis Miraculis S. Waldburgis Monheimensis, Mon. Germ. Hist., Scriptores XV, blz. 535. Blijkens een 16de eeuws rekenboek van de rentmeester van het kapittel van St. Walburg te Arnhem en het statuut van deken en kapittel van 1441 (R. A. Gelderland, archief kapittel van St. Walburg te Arnhem, inv. nos. 7 en 94a) waren hier de volgende feestdagen van de H. Walburg in zwang: le natalis S. Walburgis (herdenking van de sterfdag, hetz. als obitus, 25 Febr.), 2e transitus of obitus (depositio, sterfdag) S.W. op 25 Febr., 3e adventus S.W. op 4 Aug. (aankomst der relieken te Monheim in Beieren), 4e elevatio of translatio S.W. op 12 Oct. (translatie van Eichstatt in Beieren naar Monheim). De feestdag van St. Walburg op 1 Mei (trans latie van de relieken van Heidenheim naar Eichstatt?) was te Arnhem vermoedelijk minder belangrijk. In Zutphen daarentegen kende men de Meimarkt enz. Mijns inziens zal de St. Walburgsverering in Tiel vroeger en langs andere weg zijn doorgedrongen dan in Zutphen. Heeft Waltger, wiens naam evenals die van de heilige met Walt is samengesteld, een bijzondere voorkeur voor haar gehad? Zie voorts S. J. Fockema Andreae, St. Walburg en haar wegen, in Tijdsch. v. h. Aardrijksk. Gen., 1954, blz. 182. 7 Chronicon Tielense, a.a.b., blz. 84, alw. wordt bericht, dat de bisschop de steenen kerk, die door de Noormannen was verwoest, herbouwde. In 1006 hebben de Noor mannen deze kerk slechts geplunderd. Waren de Tielse mirakelen aanleiding tot de nieuwe kerkbouw? E. D. Rink, Beschrijving der stad Tiel, 1836, blz. 185, stelt de her bouw door bisschop Adelbold in 1022. W. Nolet en P. C. Boeren, Kerkelijke Instellin gen in de Middeleeuwen, 1951, blz. 184, noot 1, over de verandering van het Tielse kapittel van reguliere kanunniken in een kapittel van seculiere kanunniken.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 48