diensten, die volledig bewaard zijn gebleven en waaruit we een meer gedetail
leerd beeld van de organisatie van de inlichtingendienst verkrijgen. In de eerste
plaats blijkt hieruit, dat de stadhouder het beheer van 's lands penningen voor
de secrete diensten aan de raadpensionaris overliet, al moest laatstgenoemde hier
van wel aan de prins verantwoording afleggen. Hoe consciëntieus Steyn deze
administratie opvatte, kan men afleiden uit de aantekening, die hij bij de stukken
achterliet: 'Deeze bondels moeten na mijn dood niet geopent, maar soigneus
bewaert (worden) om in cas van nood der tijd bewezen te kunnen worden, dat de
secrete diensten door mij en aan wie sij geëmployeert. Ten ware Gecommitteerde
Raden om te preveneren, dat deselve van tijd en wijl bij ongeluk in geen ver
keerde handen quamen te vallen, konden goedvinden aan mijn weduwe of erf
genamen bij resolutie te geven een acte van acquit of décharge van de ontfang-
sten wegens secrete diensten'27.
Blijkens een secrete resolutie van de Staten van Holland van 10 juli 1748 wacht
te men niet op de benoeming van Steyn tot raadpensionaris om de inlichtingen
dienst nieuw leven in te blazen. Een maand te voren had Thomas Isaacq de
Larrey, een relatie van Bentinck, zijn ontslag genomen als functionaris van de
koning van Pruisen in Oost-Friesland en zich naar Den Haag begeven ten einde
door Prins Willem IV en de 'Hoge Regering' wegens zijn beproefde trouw en
capaciteiten te worden gebruikt in alle zodanige secrete zaken en opdrachten,
als de dienst van het land mocht vereisen. Als beloning van zijn diensten werd
hem voor het leven een jaarlijks tractement van 6000 gulden toegezegd, te vol
doen uit de post van de secrete correspondentiën op de ordinaris 'Staat van
Oorlog'. Veel verandering kan zijn komst niet hebben gebracht, aangezien hij
weldra weer verdween met een diplomatieke zending naar Frankrijk. Het was
derhalve maar gelukkig, dat bij zijn benoeming bepaald was, dat de uitbetaling
van zijn tractement niet over de raadpensionaris zou lopen, maar rechtstreeks
door de ontvanger-generaal van Holland zou geschieden. In diens rekening kwam
namelijk een vast hoofd voor de uitgaven wegens secrete diensten voor, waar
onder ook de aan de raadpensionaris verstrekte gelden werden geboekt28.
Het is bijzonder jammer, dat van de rekeningen van de ontvanger-generaal vrij
wel niets bewaard is gebleven, doordat zij aan het eind van de achttiende eeuw
aan een roekeloze opruimwoede ten prooi vielen en op het Malieveld werden
verbrand. De vroegste rekening, waarin men de voor de secrete diensten ver
strekte bedragen vindt opgesomd, dateert zodoende pas uit 1780, afgezien van
een willekeurige aan de vernietiging ontsnapte rekening over 172 829. Veel wijzer
worden we er ook niet door, omdat ze alleen de data vermelden van de akten,
waarbij door Gecommitteerde Raden voor de betaling décharge werd verleend,
terwijl de corresponderende akten boeken helaas ook verdwenen zijn. Gelukkig
27 A.R.A.: archief raadpensionaris Steyn no. 42.
28 T.a.p. Over De Larrey zie W. Wynaendts van Resant, Mededeelingen over de
Graven de Larrey (Maandblad 'De Nederlandsche Leeuw', XXXVI, 1922) 261-262 309-
312.
20 A.R.A.: archief Rekenkamer ter Auditie nos. 354 III, f. 1099 vs-1101; 355 II, f. 689.
(142]
wordt hun gemis enigszins vergoed door de aanwezigheid van kwitanties, die de
door de raadpensionaris in zijn afrekening vermelde posten nader toelichten. Uit
een en ander kan worden geconcludeerd, dat sinds het midden van de achttiende
eeuw de directie van de secrete diensten op een samenspel van de stadhouder en
de raadpensionaris van Holland berustte en dat de hiervoor benodigde gelden op
ordonnanties van Gecommitteerde Raden beschikbaar werden gesteld.
Een nadere bestudering van de bijlagen tot de rekeningen over de jaren 1749,
1750 en 1751 brengt aan het licht, dat Willem Bentinck en zijn broer Charles
naast graaf Bertrand van Gronsveld-Diepenbroek, sinds 1747 onze gezant te
Berlijn en de voornaamste vertrouweling van prins Willem IV, evenals de gene
raal Cornabé een belangrijke aandeel in het spionnagewerk hadden. Terwijl Cor-
nabé in hoofdzaak de militaire inlichtingendienst verzorgde en hiervoor o.a. in
de barrièresteden Namen, Doornik en IJperen geheime correspondenten had
zitten, was Willem Bentinck in augustus 1749 met een belangrijke geheime zen
ding naar Wenen belast. Gronsveld daarentegen maakte zich tezelfder tijd ver
dienstelijk met de bestrijding van een conspiratie, die ten doel had opnieuw on
rust te zaaien te Amsterdam, waar de regenten nog maar amper van de schrik
van de Doelistenbeweging waren bekomen. Door deze volksbeweging te ver
loochenen na haar eerst te hebben aangemoedigd, had de Prins bij haar leiders
kwaad bloed gezet. Een van hen, de makelaar Martini, was zo verbolgen, dat
hij samen met de uit OsnabrLick afkomstige medicus Johan Hendrik Hulsebosch
te Amsterdam een beweging ten voordele van de koning van Pruisen op touw
zette30.
Dat dit tweetal het blijkbaar ernstig meende, kan men opmaken uit hetgeen
Von Ammon, de Pruisische gezant in Den Haag, hierover naar Berlijn rappor
teerde. Op 22 augustus 1749 schrijft Frederik de Grote hem naar aanleiding hier
van het volgende: 'Comme selon votre rapport du 15 de ce mois les choses en
sont dans une telle fermentation la oü vous êtes qu'on a même lieu d'en appré-
hender un soulèvement général, je suis curieux de savoir de vous quel vous pensez
que serait l'effet, le cas existant, qu'un pareil soulèvement produirait dans l'état
de la République, et de quelle nature pourraient bien être proprement les suites
qui lui en résulteraient'. De Pruisische koning was met het antwoord van zijn
gezant blijkbaar niet tevreden, aangezien hij op 6 september er als volgt op rea
geerde: 'Selon la fapon que vous vous exprimez par votre dépêche du 28 aoüt
dernier, il me parait que les suites qui pourraient résulter d'un soulèvement la
oü vous êtes, n'aboutiraient sans doute qu'a augmenter la confusion, et que le
peuple, quand même il tenterait d'entreprendre quelquechose, s'y trouve trop
impuissant pour le soutenir par la suite'31.
Ogenschijnlijk vatte Frederik de zaak dus niet ernstig op, wat van Gronsveld
geenszins gezegd kan worden. Vernomen hebbende, dat er iets broeide, zond hij
de geheimschrijver van de stadhouderlijke secretarie Winter met goedvinden van
30 A.R.A.: Steyn no. 42.
31 Politische Correspondent Friedrich's des Grossen VII (Berlin, 1881), 65, 84.
[143]