overleg, hoe men het bewuste bedrag zou kunnen vinden, keurde de Raad van
State goed, dat het zou worden voldaan uit de eerste penningen, die vanwege
de verschillende provincies bij de ontvanger-generaal zouden binnenvloeien.
Aan de gedeputeerden van de diverse provincies werd daarom verzocht zonder
uitstel een flink bedrag aan de generaliteitskas over te maken. Minder opgewekt
klonk het rapport, dat de gecommitteerden tot de financiezaken op 22 mei 1698
in de Staten-Generaal uitbrachten. De Raad van State had gemeld, dat er geen
geld in kas was, noch voor de legerlasten van 1698, noch voor die van de vol
gende jaren, en dat men reeds veel geld had moeten voorschieten. Suasso zou
derhalve moeten wachten, eer hij kon worden voldaan, terwijl de afspraak was,
dat de 15.000 rijksdaalders hem binnen twee maanden zouden worden geretour
neerd. De enige uitweg, die men zodoende zag, was het bedrag te negociëren,
d.w.z. hiervoor een lening te sluiten. In beginsel was reeds in november van het
vorige jaar besloten, dat er ten behoeve van de legerlasten nieuwe leningen
zouden worden aangegaan. Suasso kreeg de toezegging, dat zijn vordering uit de
opbrengst van de eerstvolgende negotiatie zou worden betaald, hetgeen inderdaad
schijnt te zijn geschied, aangezien we van de zaak verder geen melding vinden
gemaakt24.
De vraag, waarvoor de 15.000 rijksdaalders werkelijk hebben gediend, heb ik
niet kunnen oplossen. Misschien waren ze bestemd voor de twee overige Clemen-
tianen, te weten de beide zoons van paltsgraaf Philips Willem van Neuburg, van
wie de oudste grootmeester was van de Duitse Orde en de jongste bisschop van
Breslau. Volgens Baxter zouden agenten van Willem III het Luikse domkapittel
hebben omgekocht om de candidatuur van een hem welgezinde figuur te steunen.
Berichten van Fransgezinde waarnemers bevestigen, dat Fürstenberg in Luik met
Hollands geld werd tegengewerkt. In ieder geval werd de Keulse aartsbisschop
Max Heinrich, die tegelijkertijd bisschop van Luik was, aldaar niet opgevolgd
door Joseph Clemens van Beieren, maar door de nationale candidaat Jean Louis
van Elderen25.
Met de dood van de koning-stadhouder in het voorjaar van 1702 viel de leiding
van de secrete diensten terug aan de raadpensionaris Heinsius. We mogen aan
nemen, dat hij op dit terrein nauw samenwerkte met Van Slingelandt, de secre
taris van de Raad van State, en de griffier van de Staten-Generaal Frangois
Fagel, zoals ook ten aanzien van de overige staatszaken het geval was. De drie
heren hadden echter blijkbaar de gewoonte zich wat de secrete diensten betreft
zozeer in nevelen te hullen, dat ze kans hebben gezien van hun werkzaamheid
op dit terrein in hun ambtelijke archieven practisch geen sporen na te laten.
Bovendien zou men moeten beginnen met de namen van alle geheime agenten
te kennen ten einde over dit onderwerp in hun papieren nalatenschap de weg
24 A.R.A.: archief Raad van State no. 127, f. 1368-1369; St. Gen. no. 3753, 284.
25 Braubach, t.a.p., 78-80; S. B. Baxter, William lil (London, 1966), 223; P. Harsin,
Les relations extérieures de la principauté de Liège sous Jean d'Elderen et Joseph-
Clément de Bavière (Liège, 1927), 50-51, 52-53.
[140]
te kunnen vinden. Geheel bij toeval ontdekte ik een van hen in het familie
archief Fagel een jaar of wat geleden, toen ik op zoek was naar Alberoniana.
Over de voor mij toen niet geheel uit de verf gekomen persoonlijkheid van
Philipp von Stosch is sindsdien het aardige boek van Lesley Lewis Connoisseurs
and secret agents in Eighteenth Century Rome verschenen, waarin men Stosch
ten voeten uit getekend vindt. Op zijn achttiende jaar naar Nederland gestuurd
om er verzamelingen van munten, penningen en gesneden stenen te bestuderen,
verhuisde Stosch in 1710 van Amsterdam naar Den Haag, waar zijn zwager
baron von Schmettau Pruisisch gezant was en waar hij de griffier Fagel ont
moette, zelf een groot verzamelaar, die voor de rest van zijn leven zijn vriend
en weldoener zou blijven. Fagel schijnt hem volgens Lewis vrij spoedig te hebben
gebruikt om door hem inlichtingen te bekomen. De dekmantel van geleerdheid
was destijds een niet ongewone vermomming voor geheime agenten; zo zou de
abbé Dubois, de vertrouweling van de Regent, toen hij in 1716 naar Den Haag
trok om de Triple Alliantie tussen Engeland, Frankrijk en de Republiek voor te
bereiden, zich als een kenner van boeken en schilderijen voordoen.
Na een kort verblijf in Engeland ondernam Stosch in 1714 met Von Schmettau
een reis naar Italië. Op hun reis deden ze Parijs aan, waar Stosch het koninklijke
penningkabinet te Versailles bezocht. Tijdens dit bezoek werd plotseling een
waardevolle steen vermist. Het gezelschap, waarin hij zich bevond, werd grondig
gefouilleerd, maar de steen kwam niet te voorschijn. Volgens Charles de Brosses,
die deze anecdote in zijn Lettres d'Italie heeft opgenomen, zou de conservator
daarop tot Stosch hebben gezegd, dat hij alle aanwezigen persoonlijk kende be
halve hem en dat hij bang was voor zijn gezondheid, omdat hij zo'n vale gelaats
kleur had. Stosch werd gedwongen onmiddellijk een braakmiddel in te nemen,
dat hem van de vermiste steen verloste, zodat hij lelijk door de mand viel. In
1718 zag men hem terug in Den Haag als tijdelijk plaatsvervanger van de gezant
van Saksen. Moeilijkheden met de eerste minister van de Saksische keurvorst
August II noopten hem niettemin weer op Fagel terug te vallen, die hem in 1721
het aanbod deed op zijn kosten een reis naar Italië te maken met de bedoeling
er aanvullingen voor Fagels eigen collectie te verwerven. Tegelijkertijd ontving
hij van de Britse regering de geheime opdracht te Rome de gangen van de Stuarts
en hun aanhang na te gaan en daarover naar Londen te rapporteren. Uit zijn
briefwisseling met Fagel blijkt nochtans overduidelijk, dat hij de griffier niet
alleen oudheidkundige, maar ook politieke gegevens verschafte26.
Fagel legde zijn ambt in 1744 neer. Na Van Slingelandt, die Van Hoornbeek
en diens voorganger Heinsius in 1727 als raadpensionaris van Holland was op
gevolgd, waren zwakke figuren als Van der Heim en Gillis met dit ambt bekleed.
Ondanks het feit, dat het herstel van het stadhouderschap in 1747 het verder
aanblijven van de anti-Engelsgezinde Gillis vrijwel onmogelijk maakte, gelukte
het eerst in mei 1749 aan Willem Bentinck van Rhoon hem door Pieter Steyn
te laten vervangen. Met Steyn beginnen eindelijk series rekeningen van de secrete
26 L. Lewis, Connoisseurs and secret agents in Eighteenth Century Rome (London,
1961), 49-62; A.R.A., Fagel nos. 2034, 2035, 2037, 2040 enz.
[141]