verkeer met het buitenland. Door deze Haagse kantoren successievelijk in handen
van zijn gunstelingen te spelen bereikte Willem III op den duur toch zijn doel1».
Reeds in 1676 kwam de posterij op Frankrijk gedeeltelijk in het bezit van zijn
kamerdienaar Simon de Brienne, die haar in 1681 moest delen met Christoffel
Tromer, secretaris van zijn boezemvriend Hans Willem Bentinck, de toekomstige
giaaf van Portland. Vijf jaar later werd Tromer genoopt zijn medepostmeester-
schap aan de echtgenote van De Brienne over te dragen, waarvoor nochtans de
goedkeuring van de plaatselijke magistraat was vereist. De griffier van de prins,
oud-burgemeester Mr. Willem van Schuylenburgh, kwam de heren pas achteraf
hiervan in kennis stellen en wist dit zo voor te dragen, dat ze zonder protest de
commissie van Tromer op mevrouw De Brienne lieten overschrijven. Met de
Engelse posterij ging het wat moeilijker. Willem III had aanvankelijk moeite ge
daan om een andere hofbeambte, een zekere Mellin, daarin benoemd te krijgen,
maar de magistraat coupeerde dit door het postmeesterschap in 1695 aan het
minderjarige zoontje van Van Schuylenburgh te schenken. Alvorens het aan zijn
familie kwam, beschikte Schuylenburgh kennelijk reeds over goede betrekkingen
met dit kantoor. Op verzoek van Lord Nottingham, de grondlegger van de 'in
telligence service van de koning-stadhouder, onderschepte hij zodoende reeds
in 1690 vijftien uit Engeland aangekomen brieven, gericht aan de hem opgegeven
adressen. Zoals hij na afloop van dit karwei aan Bentinck schreef, had hij daarin
weliswaar mets staatsgevaarlijks gevonden, maar twee hem wat verdacht voor
komende brieven niettemin aan Nottingham toegestuurd. De overige brieven had
hij weer dichtgemaakt en doorgezonden20.
Naast Schuylenburgh, die evenals Huygens in een vorige periode een van de
topfiguren van het spionnagesysteem van de stadhouder schijnt te zijn geweest,
zeker na het overlijden van de raadpensionaris Gaspar Fagel, over wiens rol in
deze helaas weinig bekend is, verdient de Haagse bankier Don Francisco Lopes
Suasso onze aandacht. Ofschoon niet te bewijzen valt, dat Suasso in 1688 de
expeditie naar Engeland financierde, zoals meermalen is verondersteld21, staat het
anderzijds onomstotelijk vast, dat hij in hetzelfde jaar op verzoek van Willem III
een credietbrief van 60.000 rijksdaalders beschikbaar stelde ter bevordering van
de electie van prins Joseph Clemens van Beieren tot keurvorst van Keulen. Aan
de vooravond van genoemde expeditie werd te Keulen een verwoede strijd ge
leverd tussen hen, die op de keurvorstelijke stoel een man trachten te brengen,
met wie Lodewijk XIV alles kon doen, en degenen, die ten aanzien van het
Rijnland een herhaling van hetgeen zich tijdens de Dertigjarige Oorlog in de
Elzas had afgespeeld wilden voorkomen.
Frankrijk wenste die stoel ingenomen te zien door de kardinaal Wilhelm Egon
von Fiirstenberg, een op macht beluste grand seigneur, die sinds jaar en dag de
Franse belangen diende, waarvoor hij door Lodewijk XIV rijkelijk was beloond
met de opvolging in het bisdom Straatsburg en de abdij Stavelot-Malmedy. Zelfs
19 E. Vaillé, Le cabinet noir (Paris, 1950), 53, 68 e.v.; Benschop, t.a.p., 193 ev
20 Benschop, t.a.p., 167-168, 51-52, 169-170.
21 A. Ising, Haagsche schetsen III ('s Gravenhage, 1887), 275.
[138]
zijn verheffing tot kardinaal had hij aan Franse voorspraak te danken. Door
Franse bedreigingen, beloften en omkoperij kwam het zover, dat het domkapittel
hem inderdaad eenstemmig tot coadjutor verkoos. Parijs had evenwel te vroeg
gejuicht, aangezien de pauselijke bevestiging uitbleef. Toen de keurvorst Max
Heinrich van Wittelsbach op 3 juni 1688 overleed, was zodoende een nieuwe
verkiezing noodzakelijk. Dit was voor de keizer en zijn bondgenoten het ogenblik
hun invloed bij het domkapittel aan te wenden; over de jonge prins Joseph Cle
mens van Beieren als de meest geschikte tegencandidaat waren alle vijanden van
Frankrijk het spoedig eens. Terwijl op de dag van de verkiezing geen van de
beide candiaten de vereiste meerderheid behaalde, wisten de aanhangers van
Fürstenberg de Fransgezinde prelaat toch als postulant te doen aanwijzen, zodat
het opnieuw van de paus afhing, wie keurvorst van Keulen zou worden. Tegen
de Franse verwachtingen in bevestigde deze op 15 september de keuze van Joseph
Clemens22.
Zoals destijds mode was, lieten de domheren zich voor hun stemmen betalen.
Terwijl van Franse zijde aan de dertien voorstanders van Fürstenberg in totaal
58.800 livres werden uitbetaald, ontvingen zeven van de negen aanhangers van
Joseph Clemens uit handen van de Beierse gezant Karg van Belenburg gezamen
lijk 16.000 rijksdaalders. Zo luiden althans de buitenlandse gegevens. Volgens een
secrete resolutie van de Staten-Generaal van 2 december 1697 zou Willem III
de 60.000 rijksdaalders, waarvoor Suasso een credietbrief had gegeven, naar
aanleiding van een verzoek van de keizer beschikbaar hebben gesteld. Nadat de
electie van de keurvorst achter de rug was, had men weliswaar de indruk gekre
gen, dat die 60.000 rijksdaalders helemaal of ten dele niet waren gebruikt voor
het oogmerk, waarvoor ze waren toegezegd. De Prins en ook Hun Hoog Mogen-
den hadden daarom diverse pogingen gedaan om de bewuste obligatie terug te
krijgen. Dit was evenwel niet gelukt, terwijl Suasso verschillende malen voor het
gehele bedrag was aangesproken. Onlangs was dit opnieuw geschied onder scher
pe bedreigingen, waarin de bankier aanleiding had gevonden zich tot de koning
stadhouder te wenden, omdat hem indertijd een door de prins ondertekend ren
versaal was verstrekt met de verzekering, dat hij voor dit bedrag van staatswege
schadeloos zou worden gesteld. Wel had Suasso te kennen gegeven, dat de schuld
vordering thans met 15.000 rijksdaalders zou kunnen worden afgedaan2-'1.
Het secreet besogne, dat hierover moest beslissen, bestond uit de gedeputeerden
Van Haren, Van Essen, Groeninx, Van Nassau-Odijk en Van Weede van Dijk
veld benevens de raadpensionaris Antonie Heinsius. Gezamenlijk verleenden zij
aan de heer van Dijkveld machtiging de vordering te honoreren en met de ge
committeerden tot de zaken van de financiën en de Raad van State te over
leggen, op welke wijze de hiervoor benodigde gelden gevonden zouden kunnen
worden. Suasso verklaarde zich van zijn kant bereid het bedrag te voldoen, voor
opgesteld dat het hem binnen twee maanden zou worden terugbetaald. Bij het
22 M. Braubach, Das Kohier Domkapitel und die Wahl von 1688 (Annalen des Hist.
Vereins für den Niederrhein CXXII, 1933), 51-63, 99.
23 Braubach, t.a.p., 90, noot 169; A.R.A.: St. Gen. no. 4306, f. 216 vs-217.
[139]