en ander haperde. Volgens de berichten van de Zweedse gezant Appelboom kwam het voor, dat ze de geheimen van de vergadering aan belangstellende buitenlandse agenten verkochten13. In 1655 ontdekte men zelfs, dat de eerste klerk van de raadpensionaris zich aan verraad moest hebben schuldig gemaakr. Drie jaar later vernamen Gecommitteerde Raden na scrupuleuze recherches uit de mond van een opperklerk van de griffier der Staten-Generaal, dat hij sinds geruime tijd aan een inwoner van Den Haag inzage had verleend van verschil lende brieven van Nederlandse gezanten. De boosdoener werd prompt op de Voorpoort van het Hof van Holland ingesloten en door het Hof tot verlies van zijn ambt en acht jaar verbanning veroordeeld14. Tegenover de gebreken van de organisatie staan de gevallen, waarin de secrete diensten op succes konden bogen zoals in 1653 tijdens de zending van Van Bever- ningk en Van der Perre naar Engeland. Hoewel de Nederlandse afgevaardigden moesten trachten met Cromwell vrede te sluiten, buitten ze deze gelegenheid uit om iemand naar Southampton, Yarmouth en verdere zeehavens te sturen voor het verkrijgen van inlichtingen omtrent de samenstelling van de Engelse vloot. In het vertrouwen, dat de Staten van Holland het daarin gestoken geld goed be steed zouden vinden, hadden ze hun spion voor de bewezen diensten zes pond sterling gegeven. Inderdaad waren de Staten over hun optreden zo tevreden, dat ze de gezanten verzochten hiermee door te gaan en aan alle personen, die hun bij het verkrijgen van inlichtingen behulpzaam konden zijn, beloningen uit te keren15. Het opereren met geheime agenten in het buitenland was intussen allerminst een nieuwtje. Reeds in 1599 vinden we in de resoluties van de Staten-Generaal melding gemaakt van een brief van prins Maurits aan de landsadvocaat Olden- barnevelt met het verzoek via de gezant te Parijs Cornelis Aerssens een som van duizend kronen te verstrekken aan de in die brief genoemde personen. Dat de in 1653 aan het bewind gekomen raadpensionaris Johan de Witt evenmin ver smaadde de hulp van geheime correspondenten in te roepen, bewijst de bekende geschiedenis van de ritmeester Buat, die hem van nieuws uit Engeland voorzag, maar helaas in ongenade viel, toen door een slordigheid uitlekte, dat hij tezelfder tijd voor het herstel van het stadhouderschap ijverde. Beschuldigd van ongeoor loofde verstandhouding met de vijand, verloor Buat zijn hoofd op het schavot, het gewone lot van de spion, die voor meer dan één opdrachtgever tracht te werken1". Uit deze tijd stammen ook de klachten van de prinsgezinde gebroeders Van der Goes over het niet aankomen van uit Den Haag afgezonden brieven en de nood zaak voorzichtig te zijn met hetgeen men schrijft. Ze durven zelfs geen brieven 13 Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap XXVI (1905), 321. 14 Res. St. Ho. 14 sept. 1658. 15 Res. St. Ho. 10 sept. 1653. 16 N. Japikse, Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609 X ('s Gravenhage, 1930), 828-829; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek I (Leiden 1911) 508- 510. [136] meer met de gewone post te verzenden en vragen elkaar de ontvangst slechts met een enkel woord te bevestigen, aangezien 'elck mach hem wachten de tong te bewaeren die het hoofft lieff heeft'17. De Witts blind vertrouwen in de Franse diplomatie was een misgreep, die hem tenslotte noodlottig zou worden en de leiding van de secrete diensten opnieuw in handen van een stadhouder uit het Oranjehuis brengen. Onder Willem III, de grote tegenstander van Lodewijk XIV, namen deze dien sten een vlucht, zoals men in Nederland voordien niet gekend had. We hoorden reeds, dat de begrotingspost hiervoor in 1674 met niet minder dan 50.000 gulden werd verhoogd. Al twee jaar tevoren, toen de Fransen voor de waterlinie lagen, had de stadhouder als opperbevelhebber order gegeven de postiljons, die brieven van Utrecht naar Den Haag en Amsterdam vervoerden, aan te houden en alle brieven in beslag te nemen. Hoe Willem III er zelfs niet tegen opzag in volle vredestijd brieven van vreemde gezanten te onderscheppen, kan men lezen in de Negociations van de Franse ambassadeur d'Avaux. Om er achter te komen, wat d'Avaux begin 1684 met de afgevaardigden van Amsterdam in het schild voerde, liet hij door spionnen nagaan, op welk tijdstip de ambassadeur een koerier naar Frankrijk zond. Vervolgens liet hij deze koerier even buiten Maastricht door soldaten van het garnizoen aldaar van zijn schoenen, bovenkleding en brieven beroven. Wetende, dat hij in Lodewijk XIV een tegenstander bezat, die over een goed georganiseerd 'cabinet noir' beschikte, is het niet te verwonderen, dat de prins de Franse koning hierin zo goed en zo kwaad als het ging, trachtte na te volgen. Dit betekende evenwel, dat voor het onderscheppen van brieven minder opvallende methodes dienden te worden toegepast dan het op de openbare weg aanhouden van koeriers18. Sinds de post in Frankrijk een staatsinstelling was geworden, kon men ver wachten, dat de opeenhoping van alle brieven in haar bureaux als een middel zou worden aangegrepen om de overheid van inlichtingen te voorzien. Uit een in 1633 door de hoofdintendant van de posterijen aan de eerste minister Richelieu gericht schrijven blijkt dan ook, dat er op dat moment reeds een officiële dienst bestond, waar men met de nodige vaardigheid brieven opende en ze copieerde. De originele brieven werden hierna weer dichtgemaakt, terwijl onhandig ge opende zendingen werden achtergehouden en als verloren aangekondigd. Nadat Lodewijk XIV aan de regering was gekomen, werd dit systeem door diens minis ter van Oorlog Louvois, tevens hoofdintendant-generaal van de posterijen, ge perfectioneerd en verder uitgebouwd. In de Republiek ging dit niet zo gemakke lijk, omdat de oprichting van een generaal postkantoor in Den Haag eerst om streeks het midden van de achttiende eeuw haar beslag zou krijgen. Voordien bestonden er namelijk afzonderlijk gedreven stedelijke kantoren voor het brief- 17 W. J. M. Benschop, Het postwezen van 's Gravenhage in derdehalve eeuw ('s Gra venhage, 1951), 163. 18 Benschop, t.a.p., 163, 169; Negociations de Monsieur ie Comte d'Avaux en Hollande depuis 1679 jusqu'en 1684 II (Paris, 1754), 61-62. [137]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 41