Son Excellence qu'on ne pouroit moins ordonner que de quattre a cincq mille livres par mois'6. In de argumentatie vinden we de uitspraak van Propopius bevestigd, al meende de Raad van State ondanks het gewicht van de zaak met een geringer bedrag te kunnen volstaan dan Maurits had voorgesteld. Tijdens het Bestand zou de be treffende post zelfs tot 800 pond worden teruggebracht; na de hervatting van de vijandelijkheden steeg hij weer tot 1000 pond per maand. Pas na het uitbreken van de Eerste Engelse Zeeoorlog keert men terug tot het oorspronkelijke bedrag van 2000 pond, dat evenwel bij de behandeling van de Staat van Oorlog voor het jaar 1674 door de Staten-Generaal zal worden verhoogd met 50.000 gulden per jaar. Vanaf dit ogenblik worden tot in 1794 jaarlijks 74.000 gulden voor de secrete diensten ter repartitie van Holland uitgetrokken7. Naarmate de tijd voorbijging, bleef de organisatie van de secrete diensten niet steeds dezelfde. Wel zou tot aan de dood van prins Willem II de leiding ervan bij de stadhouder berusten. Laatstgenoemde vertrouwde de administratie van de hiervoor beschikbare gelden evenwel toe aan zijn secretaris Constantijn Huygens, die ze op zijn beurt door zijn commies liet uitbetalen en de betalingen aan de prins moest verantwoorden. De gelden werden maandelijks op ordonnantie van Gecommitteerde Raden verstrekt. Ten gevolge van het plotseling overlijden van Willem II volgde op de ordonnantie, die zij in augustus 1650 ten verzoeke van Zijne Hoogheid hadden afgegeven, geen nieuwe, waarna Huygens uit zijn eigen zak nog 2000 gulden voorschoot. Toen hij dit bedrag een jaar later van de Staten van Holland terugvroeg, voldeden ze aan zijn verzoek, maar bepaalden ze tevens, dat de bewuste som voortaan uitsluitend bestemd zou zijn voor de secrete cor- respondentiën ten dienste van de staat8. Hoeveel waarde men destijds hechtte aan het voeren van een niet officiële brief wisseling met personen in het buitenland ten einde enerzijds op de hoogte te zijn van hetgeen zich daar afspeelde en anderzijds bepaalde berichten te kunnen lanceren, blijkt uit een merkwaardige passage in een secrete resolutie van de Staten-Generaal van 19 mei 1632. De directe aanleiding hiertoe waren de ge heime onderhandelingen met graaf Hendrik van den Bergh en de graaf van Warfusée om de door Spaanse troepen bezette vesting Maastricht in handen van de Staten te spelen. Bij die onderhandelingen, waaraan behalve Frederik Hendrik en de raadpensionaris van Holland Adriaan Pauw ook de Franse gezant De Baugy deelnam, werd door genoemde heren naar voren gebracht, dat men in plaats van Antwerpen te gaan belegeren, zoals de prins had voorgesteld, het leger beter langs de Maas op 's vijands bodem kon brengen om hem van die kant 'soo door de wapenen als secrete correspondentiën' afbreuk te doen". 6 A.R.A.: St. Gen. nos. 8040 e.v.; St. Ho. no. 2605. 7 A.R.A.: St. Gen. 8045, 8060, 8293; res. St. Gen. 31 dec. 1673. 8 Res. St. Ho. 18 augustus 1651. 9 A.R.A.: St. Gen. no. 4562, f. 210-211, afgedrukt bij A. Waddington, La République des Provinces-Unies, la France et les Pays-Bas espagnols de 1630 a 1650 I (Paris 18953 396-398. [134] Dezelfde klank vangt men op uit een resolutie van de Staten van Holland van 2 maart 1651 over het instellen van een bijzondere commissie naar aanleiding van het bericht, dat de hertog van Lotharingen aanstalten maakte met zeven duizend ruiters naar het land van Ravenstein te trekken. Deze commissie, be staande uit Johan van Mathenesse namens de ridderschap en de afgevaardigden van de steden Dordrecht, Haarlem, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Alkmaar en Hoorn, kreeg tot taak uit te vinden, hoe de secrete correspondentiën ten meesten nutte voor den lande zouden moeten worden georganiseerd. Nadat genoemde commissie hierover aan de Staten van Holland schriftelijk rapport had uitge bracht, kwam het onderwerp ook in de Grote Vergadering ter sprake. Op 21 juli 1651 viel daarna in de vergadering van de Staten-Generaal het besluit, dat de gouverneurs en commandanten van de frontierplaatsen alle door hen gevoerde particuliere correspondentiën dienden voor te zetten. Daarnaast zouden alle ge zanten in het buitenland hun gewone brieven rechtstreeks aan de Staten moeten richten en hun secrete brieven aan de griffier van Hun Hoog Mogenden behoren te adresseren10. Desondanks werd enkele maanden later in de Staten van Holland toch nog geklaagd, dat er onvoldoende toezicht was op de correspondentie met de gezanten en dat ook op de griffie van de Generaliteit 's lands zaken niet met de nodige secretie werden behandeld. Ongeveer een jaar later deed de gezant aan het Franse hof, Willem Boreel, uit eigen beweging het voorstel bepaalde secrete zaken op een bijzondere manier over te brengen. Ondanks de steun door de Goudse afge vaardigde Hieronymus van Beverningk eraan verleend, viel zijn voorstel als een baksteen. Boreel kreeg zelfs te horen, dat hij gehouden was al hetgeen hem ter kennis kwam met betrekking tot de staatkundige positie van ons land bekend te maken aan de gecommitteerden tot de secrete correspondentiën, zowel uit de Generaliteit als uit de Staten van Holland. Dit zo zijnde, diende hij zich ervan te onthouden afwijkende voorstellen in te dienen11. Toen hij in februari 1653 braaf aan genoemde gecommitteerden berichtte, dat hij een Frans edelman monsieur d'Esson, heer van Aigmont, naar hen toe had ge zonden, omdat deze op wiskundig gebied opening zou kunnen doen van zaken, die tot groot nut van de publieke en particuliere navigatie zouden kunnen strek ken, kreeg hij opnieuw de wind van voren. In de bewuste brief had hij namelijk geschreven, dat zijn zoon, Jacob Boreel, d'Esson bij hen zou kunnen introduce ren. De Edel Groot Mogende Heren namen het hem bijzonder kwalijk, dat hij over een zaak van grote importantie, waarbij geheimhouding was geboden, met zijn zoon durfde corresponderen. In het vervolg diende hij van zulke zaken uit sluitend kennis te geven aan hen, die tot de directie van de secrete zaken waren gemachtigd12. De heren hadden best een toontje lager kunnen zingen, aangezien er aan het inachtnemen van de geheimhouding door de gedeputeerden zelf ook wel het een 10 A.R.A.: St. Ho. no. 83; archief Fagel no. 575. 11 Res. St. Ho. 6 oct. 1651, 11 oct. en 17 dec. 1652. 12 A.R.A.: Fagel no. 577. [135]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 40