kerk0, hoog in een muur, in de rand van een torenklok) vaak moeilijk en altijd kostbaar. Zo zijn wij voor de tekst van het door plaatsing van het monument in een nis grotendeels onbereikbare randschrift op het praalgraf van Nicolaas van Putten en Aleida van Strijen in de kerk van Geervliet (begin veertiende eeuw) nog steeds aangewezen op hetgeen Hendrik van Wijn daaromtrent in 1781 heeft medege deeld7. Bij het pionieren op dit terrein is de particulier aangewezen op hulp van col lega's en bevriende instanties, dus op een spaarzaam gebruik van nieuwe foto's en een zo ruim mogelijk gebruik van bestaande negatieven, waarvoor zowel goede buren als verre vrienden hun diensten bewijzend Reproductie Het gebruik van de fotografie voor de afbeelding van een inscriptie is vrij recent. Er is altijd getekend, mooi en lelijk, onbeholpen en geraffineerd (afb. lb). De betrouwbaarheid van de tekening is altijd twijfelachtig; de weergave in druk is betrekkelijk goedkoop, nl. met een lijncliché. De weergave van het epigrafisch schriftbeeld in drukletters vormt een opgave, die tot mislukken gedoemd is9. Bij de klassieke archeologie heeft men voor het verzamelen van studiemateriaal lang gewerkt met zogenaamde 'Abklatsche'. Een niet te dik vel ongelijmd papier werd met een drijfnatte spons op de inscriptie geslagen en mits het papier snel genoeg droogde bleef de inscriptie vrij zuiver in relief in het papier staan (afb. 4). In noordelijker streken heeft men altijd meer gewerkt met 'rubbings': afwrijfsels met grafietpoeder op dun papier (afb. 13). Zowel de 'Abklatsch' als de 'rubbing' is geschikt om in autotypie als illustratie te dienen en ze hebben door hun exactheid soms veel voor op de rechtstreeks gemaakte foto. De niet altijd gunstige resultaten van de uit een oogpunt van belichtingstechniek moeilijke inscriptiefotografie hebben geleid tot een truc: men maakt het relief vóór de opname duidelijker door de steen met gemalen krijt te 0 De prachtige zerken van de abdissen van Rijnsburg in de Hervormde Kerk (zes tiende eeuw) zijn bedekt met een houten plankier. De overeindgezette zerken van leden van het geslacht Schenck van Nijdeggen (1484, 1491) in de kapel van de Kruis- heien van St. Agatha te Cuyk N.B. gaan gedeeltelijk schuil achter de zijpanden van kerkbanken. Deze voorbeelden kunnen door ieder worden uitgebreid. A. Mulder, in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 1907, blz. 56. Hier onze welgemeende dank aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en aan enige collega's, die ons aan materiaal hielpen. 9 Deze methode is toegepast in Die deutschen Inschriften (noot 4). In alle gevallen, waarin in dat werk van een inscriptie ook een fotografische reproductie is opgenomen, blijkt het onvermogen om met zetsel een indruk van het uiterlijk van de inscriptie te geven. Het is een herhaling van de in het verleden mislukte pogingen om bij het publiceren van teksten onder andere door het niet oplossen van de abbreviaturen een voorstelling van het oorspronkelijk bij de lezer op te roepen; zie hiervoor A J. Veenen- daal, in: N.A.B. 63 (1958/59) blz. 30/31. [84] bestrooien en dan weer af te vegen10. In de dieper gelegen delen blijft dan het krijt liggen, waardoor ze licht afsteken tegen de donkere hogere partijen. De betrouwbaarheid lijdt hier niet onder de grotere duidelijkheid, wat bepaald wel het geval is, indien men een te slap uitgevallen foto opwerkt, dus door retouche probeert duidelijker te maken (afb. 2a en b). Onbedoeld raken we op de grens van de falsificatie. Echt en vals Ten aanzien van de falsificatie hebben de inscripties een eigen problematiek: falsa in de strikte zin komen zeker voor, bijvoorbeeld in de humanistentijd na gemaakte klassieke inscripties, die door de keuze van materiaal en de uitvoering van de letter uiterst moeilijk van echte te onderscheiden zijn. Zo bezit het Oudheidkundig Museum te Leiden een uit Rome afkomstige na- maak-inscriptie uit 1172, die daar via Constantijn Huygens en Gerard Papen broek is beland, waarvan het voorbeeld thans in het Louvre berust11. Het onderscheid tussen echt en namaak wordt nog moeilijker, indien de in scriptie niet in originali, maar slechts in natekening of afschrift is overgeleverd. Ten behoeve van fictieve genealogiën zijn ook tekeningen van fictieve graf zerken geleverd (afb. 3) en zelfs voor het vreemdelingenverkeer doet men wel eens wat12. Een andere zaak is, dat een inscriptie vaak niet contemporain is met de ge beurtenis, waaraan men de herinnering wenst te bewaren: daarmede is het nog geen falsum. Een inscriptie is zelden in de strikte zin een 'stenen charter', een oorkonde op gemaakt om te dienen als bewijs van het daarin vermelde het is geen 'muni- mentum', maar een 'monumentum' een gedenkstuk. De inscriptie ter herinnering aan de St. Elisabethsvloed van 1421 in de Grote Kerk te Dordrecht (afb. 16) is blijkens het schrift zeker een halve eeuw later gemaakt. Dat tengevolge van die vloed zoveel dorpen verloren gaan zouden, was in 1421 nog onbeslist en dat het juiste aantal overschat werd, toen het verloren gegaan zijn vaststond, zal niemand verwonderen, die vertrouwd is met de gebruikelijke overschatting van aantallen in onze bronnen. De tegeltjes in de vloer van de Utrechtse Dom op de plaatsen, waar de inge wanden van Koenraad II en Hendrik V geacht worden begraven te zijn (afb. 6), 10 Het schijnt dat op deze wijze de voor die tijd voortreffelijke reproducties zijn tot stand gekomen in: J. A. Feith, C. H. van Rhijn, Jb. Vinkhuizen en G. A. Wumkes, Grafschriften in Stad en Lande. Groningen 1910. 11 E. Michon, Inscription de l'année 1172 rélative a une convention entre les églises S.S. Cosme en Damien et S. Jean della Pigna, in: Mémoires de la Société nationale des Antiquaires de France VII série, tome 3 (1904). Als falsum moet ook worden be schouwd een vernieuwde oude inscriptie, zonder vermelding van het renovatum (voor beeld: Die deutschen Inschriften I (1942) S. 15, alwaar een c. 1920 vernieuwde steen uit c. 1225). 12 Zo kan men te Mölln (Lüneburg) de grafsteen van Tijl Uilenspiegel gaan zien. [85]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 3