De organisatie van de secrete diensten tijdens de republiek
De noodzaak van een geheime inlichtingendienst is geen uitvinding van vandaag
of gisteren. Reeds in het Oude Testament vinden we melding gemaakt van de
geheime verspieders van Jozua, de opvolger van Mozes, voor hij Jericho ging
belegeren, terwijl de Byzantijnse geschiedschrijver Procopius verhaalt, dat spion
nen al vóór de tijd van keizer Justinianus (527-565) een belangrijk onderdeel van
de staatkunde vormden. De spionnen waren, aldus Procopius, op de volgende
wijze georganiseerd: 'een aantal mannen werd op staatskosten onderhouden, wier
taak het was vijandig gezinde landen te bezoeken, speciaal het Perzische hof,
onder het mom van handeldrijven of een ander excuus en nauwkeurig na te
gaan, wat er gaande was. Hierdoor waren ze hij hun terugkeer in staat de keizers
alle geheime plannen van hun vijanden over te brengen en doordat genoemde
heersers van te voren gewaarschuwd waren, namen ze voorzorgsmaatregelen en
waren ze nooit verrast'1.
Ook tijdens het gehele verloop van de Middeleeuwen maakten vele Europese
vorsten gebruik van spionnen, maar nergens was het systeem zo volmaakt als
in de machtige republiek Venetië. De gezanten van de Lagunenstad beschikten
over geheime informatie betreffende vrijwel alle landen van het Westen en waren
gewoon de door hen met verbazingwekkende nauwkeurigheid verzamelde gegevens
aan hun regering in cijferschrift over te brengen2. Keizer Karei V kon al even
min buiten spionnen. Een treffend staaltje, waarvoor ze door hem werden ge
bruikt, levert de geschiedenis van de Franse gezant in Turkije Antoine Rin?on.
Aan diens machinaties was het namelijk te danken, dat de republiek Venetië, de
bondgenoot van de keizer tegen Frankrijk, in 1537 tot een smadelijke vrede
met de Ottomanische Porte werd gedwongen. Toen Rin?on naar Frankrijk werd
teruggeroepen om met Frans I plannen te beramen voor een nieuwe oorlog tegen
de keizer, gaf Karei V aan zijn spionnen opdracht hem, zodra hij op Italiaanse
bodem was, op de hielen te zitten. Ondanks de waarschuwing van de Franse
gouverneur van Piedmont om over pauselijk grondgebied te reizen, gaven Ringon
en zijn metgezel Fregoso er de voorkeur aan de reis langs de Po-rivier te maken.
Ze bereikten evenwel nimmer hun bestemming en pas drie maanden later werd
bekend, dat ze tijdens een overval op hun boot waren gedood, welke overval naar
iedereen terecht vermoedde door de handlangers van de keizer in scène was gezetT
1 Jozua 2', J. W. Thompson en S. K. Padover, Secret diplomacy. Espionage and Cryp
tography 1500-1815 (New York, 19632), 15.
2 Thompson-Padover, t.a.p., 15-17, 256-257.
3 T.a.p., 37-39.
[132]
Dat Philips II, de zoon van Karei V, op dit punt voor zijn vader niet onderdeed,
blijkt ondermeer uit het door Parma in 1580 namens Philips uitgevaardigd edict,
waarbij aan de eventuele moordenaar van prins Willem van Oranje een beloning
van 25.000 gouden daalders benevens brieven van adeldom werden toegezegd.
Aan de cynische reacties van zijn handlangers Parma en Granvelle op het nieuws,
dat Balthasar Gerard erin was geslaagd de prins inderdaad te doden, nam de
koning van Spanje noch zijn omgeving aanstoot. Indien we met Voltaire er der
halve van uitgaan, dat men moord destijds als het geijkte middel beschouwde om
politieke tegenstanders uit de weg te ruimen, behoeven we onze voorouders er
heus geen verwijt van te maken, dat zij zich ter wille van de veiligheid van de
staat van spionnen bedienden en voor dit werk gelden uit de staatskas beschik
baar stelden4.
Het vroegste gegeven, dat ik omtrent de subsidiëring van staatswege van een
dergelijke dienst heb kunnen ontdekken, dateert uit het Leicesterse tijdvak. Al
hoewel Willem de Zwijger vanaf het begin van de Opstand zelf geheime agenten
in dienst had, komt aan Robert Dudley, graaf van Leicester niettemin de eer toe
de 'secret service' tot een soort staatsinstelling van de Republiek te hebben ver
heven. Op een door hem op 18 november 1586 bij de Raad van State ingediende
oorlogsbegroting vinden we namelijk ten behoeve van de secrete diensten een
post van 3000 pond per maand uitgetrokken. Dit een op 29 december 1587 aan
de Staten-Generaal verstrekte opgave vernemen we verder, dat tussen 11 april
1586 en november 1587 voor dit doel in totaal 7893 pond 11 stuivers en 10
duiten waren besteed, hetgeen ongeveer een zevende van het gevraagde bedrag
uitmaakte. Onder de personen, aan wie deze gelden werden verstrekt, treffen we
behalve de stadhouder van Utrecht, Gelderland en Overijssel, Adolf graaf van
Nieuwenaar en Meurs, en de Staatse veldheer Philips van Hohenlohe, de secretaris
van de Raad van State Johan van Langen, de Amsterdamse burgemeester Mr.
Willem Bardesen en last but not least de Friese stadhouder Willem Lodewijk van
Nassau aan. Wat hun opdrachten waren en hoe ze de gelden besteedden, staat
er helaas niet bij aangegeven. Het eigenlijk spionnagewerk zullen ze ongetwijfeld
aan lagere goden hebben overgelaten5.
Als na het definitieve vertrek van Leicester prins Maurits het roer in handen
krijgt, trekt hij ook de directie van de secrete diensten aan zich. Vanaf 1595 zien
we dan ook in de 'Staten van Oorlog' ten laste van het gewest Holland regelmatig
een post van 2000 pond per maand opgevoerd, bestemd voor de secrete diensten
'lot directie van Sijne Excellentie'. Een helaas ongedateerde memorie van toe
lichting op de oorlogsbegroting, vermoedelijk opgesteld kort na het vertrek van
Leicester, zegt hieromtrent het volgende: 'Quant aux espies et affaires secrètes
estant ung faict principal et duquel le bénéfice d'ung pays emporte semble a
4 L. P. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne, prince d'Orange VI
(Bruxelles, 1857), CXXV, CXXVII, CXXIV.
5 Algemeen Rijksarchief: archief Staten van Holland no. 2605; archief Staten-Generaal
no. 11094.
[133]