compensatie van kosten. Eventueel zou in appel, d.w.z. ter Klaring, verder kunnen worden geprocedeerd. Eisers zijn niet in appel gegaan, maar begonnen voor de Gedeputeerden een nieuw proces. Zij gingen nl. uit van de stelling dat de beschikking van 3 augustus 1625 niet rechtsgeldig was, en begeerden een nieuwe uitspraak. De Gedeputeer den hebben hun sententie van 1625 echter gehandhaafd bij beschikking van 24 oktober 1626: 'dat deese saeke per viam supplicationis et sic extra-ordinarie ad Principem sive Ordines Transisalaniae gecommen sijnde, ten twedemael niet wederom aen Haer Mog. gebracht ende nieuwe kennis daervan genoemen can worden'. Het kon, zoals gezegd, nodig zijn dat een krachtiger ingrijpen nodig was. Dat is gebeurd in het proces tussen Arent Sloet, burgemeester van Kampen, en Taco Arkema over de door Elisabeth van Bloemendall nagelaten goederen (Staten archief, inv. no. 4730). Het schijnt, dat Sloet niet is gehoord of gedagvaard. Toen men van het vonnis, dat te zijnen nadele was gewezen, ten uitvoer wilde leggen, wendde hij zich tot de Gedeputeerden. Deze hebben in 1640 het vonnis van Vollenhove vernietigd en partijen gemaand een compromis te sluiten. Mocht dat niet lukken, dan moest voor de Gedeputeerden verder worden geprocedeerd. Het gevolg van dit ingrijpen was, dat partijen in minnelijk overleg uit elkaar zijn gegaan. Deze uitspraak van Gedeputeerden heeft ook al in de 17e eeuw de aandacht getrokken. Er bestaan verschillende processen, waarbij partijen zich in hun conclusies op precedenten beroepen en dan bij voorkeur op de sententie van 1640 de nadruk leggen. In de eerste helft van de 17e eeuw wensten de Gedeputeerden kennelijk niet als beroepsinstantie te fungeren; er zijn verschillende voorbeelden, dat zij partijen naar de gewone rechter hebben verwezen. Er zijn evenwel twee factoren aan te wijzen, die hen toch in die richting hebben gedreven. Men moet de Klaring een verouderde instelling hebben gevonden, en dat verklaart waarom men zo vaak aan de Staten en hun Gedeputeerden heeft gerequestreerd. In de tweede plaats is het feit, dat de Gedeputeerden belast waren met het toezicht op richters en schouten, advokaten en procureurs, en in het algemeen op het goede verloop der processen, aanleiding geweest dat zij zich misschien meer dan hun wel lief was hebben moeten bemoeien met de rechtspraak. We hebben gezien, dat dit toezicht ten gevolge had dat zij interlocutoire sententies konden wijzen om de goede loop van het proces te waarborgen; maar ook, dat zij bij principiële kwesties zeer krachtdadig konden ingrijpen: zij konden het vonnis van de dagelijkse rechter nietig verklaren en hun eigen oplossing daarvoor in de plaats stellen. Die be stond meestal daarin, dat partijen werden aangemaand tot een vergelijk te komen; mislukte dat, dan moest voor het College verder worden geprocedeerd. Het beeld, dat de 17e eeuw biedt, is dat van een aarzelend zoeken en tasten; aarzelend, omdat men er tegen op zal hebben gezien op de zetel van de rechter plaats te nemen. In de 1 8e eeuw zijn die aarzelingen verdwenen: men tekent dan van een sententie van een schouten- of een drostengerecht zonder meer beroep aan bij de Staten. Het was een soort appèl, dat strijdig was met het beschreven landrecht van 1630 en dat berustte op de rechtscheppende kracht van de ge woonte. Dit alles komt bijzonder duidelijk uit in een proces, dat in 1773 gevoerd is tussen de goedsheren van het kerspel Den Ham en A. L. baron van Pallandt tot Oosterveen en Eerde (Statenarchief, inv. no. 4715). In deze kwestie had het drostengerecht van Salland op 1 maart 1773 vonnis gewezen, en eisers waren daarbij in het ongelijk gesteld. Zij gingen niet ter Klaring in hoger beroep, maar wendden zich bij request tot Ridderschap en Steden, met het verzoek de sen tentie van het drostengerecht nietig te verklaren en opnieuw recht te doen. In zijn bericht op dit request zegt gerequestreerde, dat de Staten in het land recht uitdrukkelijk hebben bepaald, 'dat geene nulliteiten, hetsij alleen of met de grieven van 't appel tesamen, sullen worden gededuceert noch toegelaten NB. N.B. anders dan bij maniere van appel'20. Hij zegt verder, dat de Staten zelf in dat landrecht de Klaring als college van appèl hebben ingesteld en hij vraagt zich af met welk recht requestranten, die immers niet in appèl zijn gegaan, aan Ridder schap en Steden kunnen verzoeken te willen verklaren, dat de sententie van het drostengerecht 'als tegen regten, nul en nietig' gewezen is. Immers, zegt hij, 'als men buiten 't middel van appèl na verloop van een geruime tijd ook bij een request aen Uw Edelmogende redres van ene ergane sententie kan en mag versoeken, waertoe dient dan dog, onder eerbiedigheid, de geheele titul 'Van appèl en beroep in des lands Klaringe?' Ridderschap en Steden schijnen onder de indruk te zijn geweest van dit krachtige vertoog; zij hebben althans op 27 oktober 1773 op het verzoekschrift van requestranten afwijzend beschikt. Het is echter duidelijk, dat men de ontwikkeling geen halt kon toeroepen. De afschaffende kracht van de gewoonte had haar werk gedaan: de Klaring kon niet meer tot leven worden gewekt. Zwolle G. J. ter Kuile 20 Zie hiervoor: Landtrechten van Over-Yssel (Deventer, 1630), I, blz. 59 tit. 19 art. 17; Landregt van Over-Isel (Deventer, 1724) I, blz. 48 tit. 19 art. 17. [131] [130]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 38