In zaken van administratieve rechtspraak waren de Gedeputeerden sinds het
Regeringsreglement van 1657 belast met de jurisdictie in belastinggeschillen en
kwesties rakende de domeinen. Op 5 juni 1654 was er nl. in de Staten van Over
ijssel een scheuring ontstaan tussen Deventer met een deel der edelen als minder
heid, en Kampen en Zwolle met de overige edelen als meerderheid; dit geschil
was een gevolg van de benoeming van Rutger van Haersolte tot Haerst als drost
van Twente18. In 1657 hebben de Staten van Holland desgevraagd een uitspraak
gegeven, die als het Regeringsreglement van 1657 is blijven voortleven. Hierin
wordt de Gedeputeerden opgedragen de nodige zorg te betrachten 'dat de do-
meynen ende goederen van de provintie geconserveert ende behoorlijk geadmini-
streert worden; tevens wordt hun gelast 'over alle saecken, questiën ende ver
schillen voor Haer Ed. vallende ter oorsaecke van 's lands inkomsten, middelen
ende lasten, eenen ygelijck justitie te doen'1». De rechtspraak in belasting
zaken was de Gedeputeerden dus uitdrukkelijk opgedragen, die in domeinzaken
is voortgevloeid uit hun taak om de domeingoederen in stand te houden. En
verder waren de Gedeputeerden nog belast met jurisdictie in bestuurs- en com
petentiegeschillen, geschillen omtrent armenzorg e.d.
Deze administratieve recntspraak is in de 18e eeuw uitgegroeid tot een vorm
van administratief beroep. Wanneer men meende door een beschikking van een
stadsbestuur tekort gedaan te zijn, placht men zich hoe langer hoe meer tot de
Staten te richten. Dat betrof alleen de kleine steden, want de Staten (waarin de
grote steden vertegenwoordigd waren) dachten er niet aan aldus ook tegen
Deventer, Kampen en Zwolle op te treden. Dat dit echter ook volgens de kleine
steden een kwestie was, die eerder de gewone rechter aanging dan de Staten,
blijkt uit het volgende.
De eigenaren van de Ooster- en de Middelste molen op de wal te Steenwijk
hadden bij request aan de magistraat van die stad doen weten, dat hun bedrijf
ten zeerste werd gehinderd door de bomen, die op die wal stonden. Zij verzochten
dus die bomen te laten wegnemen. Toen de magistraat daarop niet reageerde,
hebben requestranten zich tot de Staten gewend (Statenarchief Overijssel, inv.
no. 4047). Dit college heeft het request op 8 april 1772 in handen van het stads
bestuur gesteld, dat hierop antwoordde: Soo sullen wij ons geensints vooralsnogh
ten principalen tegen hen behoeven in te laten, omdat hun libel of versoekschrift
door hen niet gerigt is om vooralsnogh met ons daarover in contest te komen ofte
dese sake selve vooralsnogh in judicium te dediceren'.
Ten aanzien van burgerlijke rechtspraak moest in erfhuiszaken volgens het
Landrecht van Overijssel met in- en uitleiding worden geprocedeerd. Al in de
eerste helft van de 17c eeuw komt het voor, dat men deze bepalingen van het
Landrecht ter zijde stelt en de zaak met een requestprocedure voor de Staten of
18 C. W. van der Pot, Bestuurs- en rechtsinstellingen der Nederlandse provinciën
(Zwolle, 1949), blz. 82-88.
L. van Aitzema, Baken van Staet en Oorlogh, IV ('s-Gravenhage 1669) blz 186
art. XIV en blz. 187 art. XVIII.
[128]
hun Gedeputeerden aanhangig maakt. In het proces tussen Alexander Emanuel
van Renesse tot Eerde, requestrant, tegen de crediteuren van Joan Adolf van
Renesse, gerequestreerden, over de nalatenschap van requestrant's moeder Adria-
na van Twickelo hebben gerequestreerden met succes de exceptie van onbevoegd
heid opgeworpen (Statenarchief, inv. no. 4732). Op 25 april 1646 verklaren de
Gedeputeerden, dat zij 'admittieren die geproponierde exceptie ende absolvieren
de excipiënten van deze instantie, partijen dienvolgens renvoyerende ad judices
competentes met compensatie van kosten om redenen'.
Men kon zich verder bij submissie aan de jurisdictie van de Gedeputeerden
onderwerpen. In 1704 had de provincie land verkocht aan ingezetenen van Stap
horst, maar men had verzuimd kopers er van in kennis te stellen dat die gronden
tiendplichtig waren aan het kapittel van Deventer. Kopers wendden zich tot de
Staten, in de hoop dat zij door een daad van wetgeving of rechtspraak tegen
het kapittel zouden worden beschermd. Pieter van Hoboken, verwalter-ambtman
an het kapittel, sprak in dezen echter klare taal. Hij merkte op, dat deze kwestie
bij de gewone rechter thuis hoorde, onder mededeling dat het kapittel er niet aan
dacht 'zig ter cognitie en judicature van Hun Edel Mogende in deezen te onder
werpen'.
De Gedeputeerden hielden toezicht op het ordelijk verloop van de rechtspleging.
Dit leidde aan de ene kant er toe, dat tot hen requesten werden gericht waarin
de justiciabelen zich beklaagden over de hoge rekeningen van advokaten en pro
cureurs, over de grote bedragen die richters en schouten 'sinistre et fraudulenter'
aan gerechtsgelden zouden hebben ontvangen; en aan de andere kant komen we
ook requesten tegen, die voorstellen tot hervorming van het burgerlijk proces
recht inhouden, verzoeken om authentieke interpretatie van het landrecht e.d.
Het toezicht van Gedeputeerden leidde er echter ook toe, dat partijen hangende
het proces zich tot de Staten konden wenden om een incidentele uitspraak te
verkrijgen. In beginsel konden deze, als 'voedsterheeren der Justitie', een tussen
vonnis wijzen om eventuele oneffenheden in de procedure weer glad te strijken.
Het kon echter ook gebeuren, dat er belangen op het spel stonden die de Ge
deputeerden bewogen hebben het vonnis van een dagelijks gerecht te vernietigen,
en zelf een andere oplossing voor te slaan. Dit laatste heeft wel iets weg van
rechtspraak in tweede instantie.
Een voorbeeld van de eerstgenoemde mogelijkheid, de zuiver controlerende taak
van het College, is het proces dat in 1626 is gevoerd tussen de voogden van de
door Wicher Hermsen nagelaten kinderen, eisers, en Tyman Hermsen, verweer
der (Statenarchief, inv. no. 4685). Tyman Hermsen woonde in Giethoorn en was
getrouwd met een dochter van de Fries Jorriën Claessen. Deze had hem wel een
bruidschat beloofd, maar niet betaald. Tyman heeft toen beslag laten leggen op
de kooppenningen van een perceel land, dat zijn schoonvader in 1617 aan eisers
had verkocht. Het gerecht van Vollenhove heeft op 14 maart 1620 het beslag van
waarde verklaard. De gearresteerden wendden zich nu op hun beurt tot Ridder
schap en Steden, die de zaak naar de Gedeputeerden verwezen. Dit laatste College
heeft bij beschikking van 3 augustus 1625 partijen nader bewijs opgegelegd, met
[129]