De Klaring in Overijssel
De Klaring in Overijssel is, als zovele instellingen op het gebied van bestuur en
rechtspraak in dat gewest, van middeleeuwse oorsprong maar heeft niettemin
haar bestaan tot diep in de 18e eeuw kunnen rekken. De belangrijkste vraag lijkt
ons niet wanneer ze is ontstaan, maar veeleer wanneer en door welke oorzaken
ze in onbruik is geraakt.
Het oude Oversticht heeft zich in hoofdzaak over Drente en Overijssel uitge
strekt. Pas toen het Land van Vollenhove definitief van Drente en Z.O.-Fries-
land was afgescheiden, kon men zeggen dat de gebieden waren gevormd die
later Overijssel zouden heten. Nog tot diep in de 14e eeuw echter was er een
sterke binding tussen de Friezen van Stellingwerf en de bewoners van het Land
van Vollenhove; het heeft de bisschop van Utrecht veel moeite gekost dit laatste
binnen de invloedssfeer van het Sticht te houden.
Sinds de aanvang van de 13e eeuw, zo kan men zeggen, was het latere Over
ijssel in de drie schoutambten (later drostambten) Salland, Twente en Vollenhove
verdeeld, terwijl men voor het financiële beheer de drie rentambten van die naam
kende.
Nog tot in de 14e eeuw heeft de drost voor de rechtspraak zijn ambtsgebied
rondgereisd. In de loop van die eeuw moet aan deze ambulatoire rechtspraak een
einde zijn gekomen; een ondergeschikte ambtenaar leidde voortaan in de kerspels
gerechten de zitting. Hij heette in Salland en Vollenhove schout, en in Twente
richter1.
In de 14e en 15e eeuw was het kerspelsgerecht competent in civiele en criminele
zaken. In kwesties van burgerlijk recht placht te schout recht te vorderen en werd
door het gerecht vonnis gewezen. In criminele zaken werd door of namens de
drost straf gevorderd en door het kerspelsgerecht sententie gewezen. De drost
had het vonnis te executeren en, waar het strafbare feiten betrof die konden
worden afgekocht, viel hem het grootste deel van de boeten ten deel.
De edelen hadden hun eigen forum, de Hoge Bank. Deze werd in de middel
eeuwen door de bisschop van Utrecht of zijn plaatsvervanger gespannen. Het
gerecht was in hoofdzaak competent in persoonlijke acties van burgerrechtelijke
aard tegen edelen, en in criminele vorderingen die tegen hen konden worden in
gesteld.
Tenslotte was er nog de Landdag, samengesteld uit de bisschop met zijn dienst
mannen, die tevens zijn leenmannen waren. De vertegenwoordigers van de steden
Zie hiervoor S. J. Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche rechtsgeschie
denis, IV (Haarlem, 1900), blz. 208.
[124]
zijn daar al spoedig bijgekomen. Het was een vergadering, die zich bezig hield
met bestuurszaken; in zaken van hoger beroep van sententies van de lagere ge
rechten kon dit lichaam zich constitueren tot de Klaring.
De door de bisschop bijeengeroepen Landdag werd te Spoolderberg bij Zwolle
gehouden: 'an onsen heren van Utrecht, die sijn maelstad hielt to Spoelder-
berch', heet het in de Cameraarsrekeningen van Deventer in 13632. Reeds in
1308, toen de dijkbrief van Salland tot stand is gekomen, is van Spoolderberg
sprake en eveneens in 1323, toen er gehandeld werd over tiendzaken: 'doe quam
op Spoelderberg bisschop Johan van Diest, bischop tutrecht, man ende denstman
ende steden ende dat gemeene landt'3. Het is overigens bij al dergelijke berichten
uit de eerste helft van de 14e eeuw twijfelachtig, of deze Landdag betrekking
had op geheel Overijssel. Het is zeer waarschijnlijk dat het een grotendeels Sal-
landse aangelegenheid was. Niet voor het einde van de 14e eeuw kan men aan
nemen dat de Landdag ook op Twente en Vollenhove betrekking had.
Naast deze Landdag, die pas in veel later tijd in een Statenvergadering is over
gegaan, waren er vergaderingen die niet door de landsheer, maar door de drie
steden bijeengeroepen werden4. Het waren vergaderingen, die te Werven5 of te
Wijhe gehouden werden, en die dienden tot vooroverleg in zaken, waarvan het
de bedoeling van de landsheer was dat zij op de Landdag of de Klaring in be
handeling zouden komen. Soms had dat overleg plaats tussen de vertegenwoor
digers der steden, soms tussen hen en de (Sallandse) ridderschap; vaak ook had
het overleg plaats met de 'goede lieden van den lande'.
Enklaar heeft zich afgevraagd wat we onder deze laatste categorie moeten ver
staan0. Hij begrijpt er onder de edelen des lands, die nog niet gefeodaliseerd
zijn tot een ridderschap. Dit komt vrijwel overeen met de bevindingen, waartoe
Haga gekomen is. Deze merkt op, dat niet alle bisschoppelijke dienstmannen in
de leenadel zijn opgegaan. Die dienstlieden of 'hoveluden' golden tot in de
tweede helft van de 16e eeuw als edelen, maar zij beschikten niet over een
havezate en konden daarom ook niet ten Landdage verschreven worden7.
Deze door de steden uitgeschreven vergaderingen van vooroverleg werden dus
gehouden door schepenen der drie steden, door schepenen en ridderschap of
door schepenen, ridderschap en goede lieden van den lande. En in de regel was
dat een Sallandse aangelegenheid. Soms ging men echter verder: in 1382 had er
een vergadering plaats van schepenen en raden met de goede lieden van Salland,
2 J. I. van Doorninck, De cameraarsrekeningen van Deventer, III. 1 (1361-1366, De
venter, 1887), blz. 297.
3 D. Th. Enklaar, Uit de voorgeschiedenis der Staten van Overijssel, in F. H. J. Die-
perink, D. Th. Enklaar en W. Jappe Alberts, Studiën betreffende de geschiedenis van
Oost-Nederland (Gron., 1953), blz. 54.
4 D. Th. Enklaar, a.w., blz. 85.
5 Blijkens de onderzoekingen van mejuffrouw A. I. Maris mogelijk liggende links van
de IJssel tegenover Windesheim.
0 D. Th. Enklaar, a.w., blz. 79 e.v.
7 A. Haga, Ridderschap en hoveluden in Overijssel, in Verslagen en Med. Overijss.
Regt en Geschiedenis, LXXV (1960), blz. 49 e.v.
[125]