■r
in 1948 teruggevonden en uitgegeven'. Gelet op de zittingsperioden, moeten ook
de termijnen in grietenij, 'negen- en achttienbank' met Pasen gewisseld hebben.
Er deed zich echter bij een bepaald proces, waarvan enkele oorkonden bewaard
bleven, een eigenaardige moeilijkheid voor. Blijkens een akte- van 26 Juli 1397
had zich een geval van overspel voorgedaan, waarbij ook onttrekking van goe
deren nog een rol gespeeld had. Voor de voldoening der geëiste boetes stelt zich
om welke reden is niet duidelijk een zekere Aylika Rowertha (Roorda)
garant met landerijen. Tussen 14 April 1417 en 11 Juni 1418 komen er ver
schillende verklaringen en uitspraken in deze kwestie, welke uiterst verwarrend
zijn. De borg Roorda en een zwager wensen een verhaal van 450 gulden en
claimen dit op landerijen tegen Sierck Eminga en diens vrouw, die vermoedelijk
als familie voor de in 1397 gemaakte schuld aansprakelijk zijn.
Op 14 April 1417 verklaart3 een inwoner van Dongeradeel dat hem bekend is,
dat Roorda borg was gebleven voor de zaak uit 1397, maar dat hem schadeloos
stelling was toegezegd. 25 Januari 1418 zegt' de grietman van Ferwerderadeel,
dat Roorda een eis om zich schadeloos te stellen uit het goed van Eminga is
toegewezen. Wel heeft laatstgenoemde zich beroepen op de 'nyoghen' maar hij
werd niet ontvankelijk verklaard. Opnieuw verzekert3 dezelfde grietman van
Ferwerderadeel maar nu met zijn twee mederechters, op 2 Februari 1418 dat
Eminga s beroep werd af- en Roorda s eis toegewezen. Als motivering wordt er
nu aan toegevoegd dat het afwijzen van Eminga's beroep gegrond was op het feit,
dat de rechters in het jaar van het beroep niet in de 'negenbank' zitting hadden
en de vordering niet was geschied in de plaats, waar deze bank toen zitting had.
Vervolgens komt 14 April 1418 de grietman van Dongeradeel verklaren0 dat
Eminga zijn proces verloren had en in hoger beroep was gegaan bij de 'negen-
bank maar dat het verzoek om zijn zaak te vervolgen in genendele in datzelfde
jaar aan hem, grietman van Dongeradeel was gedaan. Het beroep had dan in de
'negenbank' ook niet gediend. Tenslotte komt er op 11 Juni 1418 weer eens een
verklaring van een volgende grietman in Ferwerderadeel dat Roorda het pleit
gewonnen en Eminga het verloren heeft7.
Het blijft een mysterieuze zaak ook als men bedenkt dat de nieuwe griet
mannen met Pasen aantreden hoe Dongeradeels grietman op 14 April 1418
kan verklaren, dat de zaak niet in zijn jaar voor de 'negen' diende, nadat zijn
collega van Ferwerderadeel met de nodige nadruk ditzelfde op 2 Februari 1418
eveneens had beweerd. Pasen van 1417 viel toch op 1 I April en in 1418 op 27
Maart. Met andere woorden: wanneer Dongeradeels grietman, op 14 April 1418
juist enkele weken in functie, terecht zou beweren, dat de zaak tot het vorig jaar
behoort, dan verschuilt hier Ferwerderadeels grietman bij zijn uitspraak van 2
1 P. Gerbenzon, Codex Furmerius, De Vrije Fries, dl. 39, 1949, p. 88.
2 P. Sipma, Oudfriese Oorkonden, dl. I, 's-Gravenhage, 1927, nr. 7, p. 5.
3
Sipma,
a.w., nr.
23,
P-
13.
Sipma,
a.w., nr.
25,
P-
14.
5
Sipma,
a.w., nr.
27,
P-
15.
6
Sipma,
a.w., nr.
29,
P-
17.
7
Sipma,
a.w., nr.
30,
P-
17.
[118]
Februari 1418 zich ten onrechte achter zijn ambtstermijn, omdat hij precies het
zelfde beweert. Immers, zijn ambtsperiode ving aan met de Paasdatum van 1417,
welke op 11 April viel.
'Het zit', om met Huizinga te spreken ook hier 'een weinig anders'. Er vanuit
gaande, dat naar analogie van de bepalingen, welke golden voor de 'achttienbank'
de 'negenbank' eenzelfde koers volgde, dienen wij met het volgende rekening te
houden. Het is troostend in een 'wereld, die aan vlijt ten onder gaat' te mogen
constateren, dat de eerste bepaling', waarmede de Wilkeuren van Wijns openen
aan het otium worden gewijd. 'In de naam van God. Amen. Ter ere Gods en tot
delging van de zonden, zo rust de werf' (d.w.z. wordt er geen recht gesproken
te Wijns) van vastenavond tot de laatste heilige dag van Pasen en van St. Andries
(30 Nov.) tot daags na Driekoningen behalve voor doodslagen en andere ernstige
gevallen, welke geen uitstel dulden.
De tweede bepaling luidt: 'Wie van zijn gerecht in beroep wil gaan op de werf
(de 'achttien' en vermoedelijk ook voor de 'negen' moet zich melden vóór
vastenavond of vóór St. Andries (30 Nov.). Hem wordt dan op de laatste Paas
dag of na Driekoningen recht gedaan. Wanneer wij dan weten, dat in de middel
eeuwen vier Paasdagen werden gehouden, dan wordt duidelijk, dat op 14 April
1417 Ferwerderadeels grietman voor het eerst optreedt, want Paasdag viel op
11 April. Had Eminga een beroep op de 'negen' willen doen, dan zou hij dit
vóór vastenavond (24 Februari 1417) kenbaar gemaakt moeten hebben.
De verklaring van 14 April 1417 van Dongeradeel uitgegaan, doet vermoeden
dat het beroep eerst toen begon te lopen. Onder die omstandigheden is het evi
dent, dat Ferwerderadeels grietman bij zijn optreden van 2 Februari 1418 er
distantie van mocht nemen, maar a fortiori zijn collega van Dongeradeel, wiens
zittingsperiode eerst op de vierde Paasdag, nl. 30 Maart 1418, was ingegaan.
Beider gestie valt als volmaakt 'logisch' te beschouwen mits men hun tijdrekening
voor ogen houdt.
Wij hebben de conclusie van onze wandelingen door de chronologie samen
vattend de stellige indruk, dat wanneer de statisticus (en dan niet in pejora
tieve zin) meent te mogen spreken van 'l'art de grouper les chiffres' de historicus
hetzelfde recht heeft te gewagen van 'l'art de vérifier les dates'.
M. P. van Buijtenen.
1 P. Gerbenzon, a.w., p. 88.
[119]