Chrono- 'Logica'
Waar het op aan komt is immers, of een bepaalde oorkonder zijn oorkonden
laat opstellen en uitschrijven door de respectieve belanghebbenden, de geadres
seerden; dan wel door eigen personeel. Vindt uitsluitend het eerste plaats, dan is
er uiteraard van een kanselarij van de oorkonder geen sprake. Komt het laatste
vaker dan slechts incidenteel voor, en zijn het steeds of doorgaans dezelfde per
soneelsleden die de oorkonden vervaardigen, dan hebben we onmiskenbaar te
maken met een administratief orgaan of op zijn minst met de kern daarvan, en
deze kunnen het beste met de technische term 'kanselarij' worden aangeduid.
De algemene diplomatische literatuur besteedt, anders dan die over het Neder
landse oorkondenwezen, tenminste nog enige aandacht aan de instelling kanselarij,
hoewel ook nog slechts sporadisch. Alleen REDLICH en BONENFANT geven
omschrijvingen; (ik vat santen:) een kanselarij is 'een georganiseerde groep per
sonen, werkend naar zekere regels en met als taak de oorkonden van een bepaal
de oorkonder te vervaardigen'4". Ook hier wordt eigenlijk geen rekening gehouden
met het o.i. kardinale belang van het moment, dat niet alleen het wezenlijke
onderscheid aangeeft tussen ontvangersuitvaardiging en oorkondersuitvaardiging,
maar dat ook belangrijk voor de 12e-13e eeuw het ontstaan markeert van
een institutioneel-historisch verschijnsel, de (landsheerlijke; stedelijke) kanselarij.
De definitie van REDLICH en BONENFANT zou ik dan ook deels willen in
perken, deels juist aanvullen: De taak van een kanselarij bestaat er niet uit, 'de'
oorkonden van een bepaalde oorkonder te vervaardigen, maar eenvoudig: oor
konden te vervaardigen. En verder: Van een kanselarij is sprake zodra kan
worden geconstateerd dat vaker dan slechts incidenteel oorkonden worden ver
vaardigd door personeel van de oorkonder.
J. G. Kruisheer
49 REDLICH, Privaturkunden, a.w. (zie noot 40), p. 125, 153 e.v. P. BONEN
FANT, Cours de diplomatique, 2me éd., I, Bruxelles 1947, p. 18: II, 1948, p. 85-87.
[110]
I
Chronologie is een kunst. Zelfs onder archivarissen is dit een stelling welke nader
bewijs behoeft. Het is zeker niet voldoende ter staving van deze uitspraak te
verwijzen naar de titel van het bekende driedelig werk van de Benedictijnen van
St. Maur uit 1750, welke luidt: 'L'art de vérifier les dates des faits historiques'.
Misschien zou er toch ai iets dagen van een besef van met kunst van doen te heb
ben, wanneer het ook bij de meeste vakgenoten niet onbekend ware, dat de 'ma
gister ludens', Huizinga, zich zij het slechts eenmaal gracieus op dit pro
scenium bewoog.
Oppervlakkig beschouwd verschilt het hanteren van Grotefend, hetzij in com
pendium hetzij in de grote, meerdelige uitgave, of tegenwoordig van Strubbe en
Voet voor onze contreien, na enige vooroefening niet zoveel van het raadplegen
van een spoorboekje. Wel valt te verwachten als binnen afzienbare tijd de Paas-
datum wordt gefixeerd, de jaarindeling genormaliseerd en de heiligenkalender
verder gedecimeerd, dat dan zelfs archivarissen met de chronologie amper meer
raad zullen weten.
Het dient gezegd, dat zelfs Fruin met zijn Handboek voor de chronologie en
Muller, die ook wel de weg in de middeleeuwse kalender dachten te weten, bij
Kruitwagen voor de fijne kneepjes van dit vak opnieuw in de leer moesten. Dit
alles neemt toch niet weg dat de chronologie in onze ogen op niet meer aan
spraak schijnt te kunnen maken dan op de kwalificatie 'facultas', handigheid. Er
een 'ars' in te zien, lijkt haast te veel gevraagd. In de meeste gevallen leidt het
gemani'puleer met kalendergegevens niet verder dan dat een inventarisnummer
of een regest, dank zij de vaststelling van het gebruik van Kerst-, Boodschap- of
Paasstijl een jaar naar voren of achteren verschuift. In het gunstigste geval kan
zulk een hergroepering van de data tot een nieuwe, soms ingrijpende waardering
van bepaalde gebeurtenissen leiden. De grote worsteling om bepaalde gegevens
in de tijd te plaatsen, waaraan terecht veel vernuft in historicis wordt ge
spendeerd, komt spectaculair het meest naar voren daar, waar uit criteria interna
de waarheid onthuld moet worden, omdat de onderzoeker een datering wordt
onthouden of een verkeerde valselijk wordt voorgespiegeld.
Niettemin biedt de beheersing van de chronologie, meer dan wordt vermoed,
gelegenheid tot het uitvoeren van niet te veronachtzamen 'kunstgrepen'. Het is
voor historici misschien niet vleiend, maar wel significant dat Huizinga's proeve
[111]