tuige26. De oorkonde voor Berne noemt hem eveneens als laatste getuige: Allinus capellanus qui hec scripsit27. Deze vier oorkonden horen alle tot de St. Marie- groep. De oorkonden van die groep zijn dus door de kapelaan Allinus geredigeerd. Het is niet mogelijk te bepalen of Allinus' arbeid aan de oorkonde voor Berne behalve het opstellen ook het in het net schrijven heeft omvat, hetgeen het qui hec scripsit wel suggereert. De zoenregeling van 1202 heet datum per manus magistri Alini capellanï-8. Deze oorkonde hoort niet tot één der kanselarijgroe- pcn. Op de inhoud van de in deze datum per manus-formule aangeduide funktie van dataris komen we nog terug. De kapelaan Franco wordt vijf keer genoemd in oorkonden van Fioris III en Dirk VII. Deze oorkonden kunnen worden verdeeld in twee groepjes. Het eerste wordt gevormd door de ongedateerde tolvrijstellingen voor Ter Doest en Ten Duinen, waarin Franco steeds als laatste getuige wordt genoemd. Naar ons bleek zijn deze oorkonden niet door personeel van de graaf vervaardigd29. Het andere groepje bestaat uit de oorkonde van 1198 voor St. Marie en die van hetzelfde jaar voor Middelburg. Deze beide oorkonden waarin Franco op onopvallende wijze onder de getuigen wordt genoemd behoren tot de St. Marie-groep waarvan Allinus de opsteller is gebleken30. Behalve Allinus is ook de kapelaan Hendrik lange tijd in grafelijke dienst ge weest. Van 1201 tot 1217 komt hij negen keer voor, waarvan twee keer (in 1213 en 1216) in gezelschap van een gelijknamige collega31. Een merkwaardig feit is, dat vijf oorkonden Hendrik als de man die 'dateert', als dataris vermelden; deze vijf behoren alle tot de Biggo-groep32. De mogelijkheid dat Hendrik de man is geweest die de oorkonde van deze groep heeft opgesteld en uitgeschreven wordt echter weggenomen door het feit, dat de eveneens tot de Biggo-groep behorende oorkonde van 1200 voor de burgers van Dordrecht de notarius Willem als dataris noemt33. We moeten dus constateren dat, anders dan is gesteld door OPPER MANN 20 KOCH 347, 358. 27 KOCH 248. 28 KOCH 252. Volgens OPPERMANN zou er niet één Allinus zijn geweest maar achtereenvolgens twee verschillende lieden van die naam. Deze niet met argumenten omklede bewering is door de resultaten van ons diktaatonderzoek onjuist gebleken Untersuchungen, a.w. (zie noot 21), I, Die Egmonder Falschungen, Utrecht 1919, p. 176; Utrecht 1920, p. 160; Fontes Egmundenses, Utrecht 1933 (Werken uitgeg. door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, 3e serie, no. 61), p. 148*-150*). 29 KOCH 235, 236. 30 KOCH 230, 232. 31 KOCH 332, 357. Ook deze twee Hendrikken wilde OPPERMANN, Unter- suchungen, a.w. (zie noten 21, 28), I, 1919, p. 162-163; I, 1920, p. 179-180, eveneens zonder opgave van redenen opsplitsen in twee oudere tot c. 1213 en twee jongere van af c. 1215. Bij een latere gelegenheid zijn deze vier naamgenoten weer geruisloos tot twee ingekrompen Fontes Egmundenses, a.w. (zie noot 28), p. 148*-149*). Eén Hendrik zou vereenzelvigd moeten worden met Hendrik van Keulen en met de auteur van de zg. F-tekst der Egmondse annalen. 32 KOCH 262, 270, 332, 334, 370. 33 KOCH 241. [106] en KORTEWEG34, de kapelaan Hendrik niet de vervaardiger is geweest van de oorkonden die hem als dataris noemen. Hendrik komt voorts nog als laatste getuige voor in twee oorkonden van Willem I van 1209 en 12153°; en tenslotte zijn er nog twee andere oorkonden uit de jaren 1201 en 1217 waarin hij als ge tuige zonder meer figureert36. Geen van deze vier oorkonden, alle uitsluitend in afschrift overgeleverd, hoort op grond van het diktaat tot één van de ons bekende kanselarijgroepen. Van Hendriks rol in de grafelijke kanselarij kan dus niet meer worden gezegd dan dat hij vanaf het laatst van de regering van Dirk VII meer malen optrad als dataris. Van de ons bekende grafelijke kapelaans is dus Allinus zeker als opsteller en misschien ook als mundator van oorkonden van Dirk VII opgetreden. Van Franco en Hendrik kon door ons in dit opzicht niets worden bepaald. Er is ons terloops het bestaan gebleken van nog een door kapelaans vervulde funktie die iets met de uitvaardiging van oorkonden uitstaande heeft: die van dataris. In de oorkonde van 1200 voor Dordrecht komt een zekere Willem als zodanig voor. Van deze notarius is overigens slechts bekend dat hij noch deze oorkonde noch de overige oorkonden van de Biggo-groep heeft opgesteld en in het net geschreven37. Mutatis mutandis kon worden vastgesteld dat de kapelaan Hendrik opsteller noch netschrijver is geweest van de oorkonde van 1203 voor Mariënweerd en van de vier oorkonden van Willem 1 die deze Hendrik als dataris noemen en die alle tot diezelfde groep behoren3S. De kapelaan Allinus trad in 1202 een keer op als dataris in een oorkonde van Dirk VII (de zoenregeling). welke oorkonde niet door hemzelf, de dictator van de St. Marie-groep, is ge redigeerd39. In de Hollandse kanselarij van de late 12e en de vroege 13e eeuw duidt de datum per mamw-formule dus op een andere taak dan die van opsteller en/of netschrijver van de betreffende oorkonde; een oorkonde voorzien van die formule is in de regel opgesteld en uitgeschreven door iemand anders dan de genoemde dataris. Dit neemt niet weg dat één man nu eens als dataris, dan weer als oor kondeschrijver kon optreden; de kapelaan Allinus is daar een voorbeeld van. 34 OPPERMANN, Untersuchungen, a.w. (zie noten 21 en 28), I, 1919, p. 163; I, 1920, p. 180; en KORTEWEG, 'Stadrecht Geertruidenberg', a.w. (zie noot 5), p. 33-35 schrijven aan Hendrik toe de oorkonden van 1203, 1204 en 1216 voor Mariënweerd en van 1213 voor Rijnsburg (alle behorende tot de Biggo-groep), de eerstgenoemde na een zeer vluchtig diktaatonderzoek, de tweede voornamelijk op grond van de datum per manus-formule. Volgens OPPERMANN (t.a.p.) zijn bovendien door Hendrik opgesteld de oorkonden van 1215 voor Egmond en van 1217 voor Mariënweerd (KOCH 357, 387). Deze twee bevatten echter te weinig kenmerken van het diktaat van de Biggo- groep om daartoe gerekend te kunnen worden. 35 KOCH 277, 357. 30 KOCH 251, 387. 37 KOCH 241; vgl. hiervóór p. 31-32. 38 KOCH 262, 270, 332, 334, 370. 311 KOCH 252. [107]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 26