hier voortaan als de Biggo-groep aangeduid, gemeen hebben, staan hier tegenover p. 32 in kolommen naast elkaar weergegeven. Bij hetgeen daaruit al zonder meer spreekt kan nog het volgende worden opgemerkt: In alle zes door deze dictator opgestelde oorkonden van Dirk VII oorkondt de graaf samen met zijn vrouw Aleid, die hier steeds gravin van Holland heet en vier keer met de woorden uxor mea (sc. van Dirk) wordt aangeduid. In de zeven andere oorkonden van Dirk en Aleid samen" zijn de betreffende bewoor dingen telkens iets anders en heet Aleid steeds comitissa zonder Hollandie. In de drie oorkonden7 van deze negen stuks die een salutatio hebben, is die aan allen in het algemeen gericht (tarn presentibus quatn futuris; universis) en is de er op volgende notificatio zeer kort. In de zes overige oorkonden van deze groep, die een salutatio ontberen, is de notificatio juist aan allen in het algemeen gericht. Deze gehele groep kent twee vormen van notificatio: notum facimus (facio) quod; notum volumus fieri quod. - De woorden quocirca testamur quod van de oorkonde van 1213 voor Rijnsburg vergelijke men met het notum facio et presenti privilegio attestor quod van die van 1216 voor Mariënweerd. In de narratio's valt de overeenkomst op tussen animarum saluti providere con- sulentes in de oorkonde van 1203 voor Mariënweerd en het anime viri sui et sue salubriter consulere decernens uit de oorkonde van 1216 voor dezelfde abdij. De bewoordingen van de corroboratio's van deze negen oorkonden vertonen weliswaar zeer veel onderlinge overeenkomst, maar onderscheiden zich bijeenge nomen vrij onduidelijk van de corroboratio's der overige oorkonden van Dirk VII en Willem I. De woorden waarmee de corroboratio van de oorkonde van 1216 voor Mariënweerd wordt ingeleid (Et quoniam ratio postulat et Christiana relligio exigit utvergelijke men met de arenga van de oorkonde van 1213 voor Rijnsburg (Racio exigit, iura postulant In tegenstelling tot het t.a.v. de corroboratio geconstateerde zijn bewoordingen en woordvolgorde van de getuigenaankondigingen (testes sunt hii:) zeer karakteris tiek voor de Biggo-groep. Alle negen oorkonden zijn Datum apud gevolgd door een plaatsaanduiding, steeds (alleen Geertruidenberg, a. 1213, uitgezonderd) in niet-gelatiniseerde vorm. De opgave van het incarnatiejaar gaat in vier gevallen in een actum-regel vooraf en volgt in de vijf overige. Deze dateringen hebben op zichzelf weinig in het oog springende bijzondere kenmerken. Maar het is ook hier weer opvallend hoe zeer de vorm dezer negen onderling overeenkomt en hoe zeer die van alle tezamen zich onderscheidt van die van het merendeel der overige oorkonden van Dirk VII en Willem I. Het is waarschijnlijk dat de man die deze negen oorkonden opstelde dat deze negen door één en dezelfde man zijn opgesteld kan op grond van het grote aan tal der punten waarop het diktaat overeenstemming vertoont niet worden be twijfeld en de man die er vier stuks8 van in het net schreef identiek zijn. Het 6 KOCH 230, 231, 232, 238, 248, 250, 261. 7 KOCH 233, 262, 332. 8 KOCH 233, 241, 243, 370. [102] zou wel heel erg toevallig zijn indien één mundator steeds de teksten van één zelfde dictator kreeg uit te schrijven en dat nog wel op tijdstippen die meer dan achttien jaar uiteen liggen. Naast de Biggo-groep is er nog een andere groep oorkonden van Dirk VII waar van aantoonbaar is dat ze door iemand uit de omgeving van de graaf moeten zijn opgesteld. De oorkonden van deze tweede groep hebben echter uitsluitend het diktaat gemeen; de in origineel bewaarde oorkonden ervan zijn alle door ver schillende handen in het net geschreven9. Tot deze groep, aan te duiden als de St. Marie-groep, behoren zes oorkonden van Dirk VII10, terwijl het niet onwaar schijnlijk is dat voorts twee oorkonden van Willem I en één van abt Lubbert van Egmond dooi diezelfde man zijn opgesteld17. Ook van deze negen oorkonden hebben wij de overeenkomstige diktaatkenmerken in kolommen naast elkaar af gedrukt (zie tegenover p. 32). Een belangrijke eigenaardigheid van het diktaat van deze groep bestaat er in, dat in vier oorkonden van Dirk VII en in één van Willem I na de intitulatio en de narratio/dispositio ten tweede male een protokol wordt ingezet, waarna op nieuw een narratio/dispositio volgt12. Graaf Dirk VII oorkondt gewoonlijk samen met zijn vrouw. Drie maal is de formuleringuna cum uxore mea Aleide13 en vier maalet (ego) Aleidis comitissa1*. De tweede intitulatio's van de oorkonden van 1198 voor St. Marie, van 1199 voor Rijnsburg en van [1206-1215] voor Egmond stemmen bo vendien in zoverre overeen, dat van de oorkonder enige genealogische gegevens worden vermeld, steeds weliswaar gemotiveerd door de voorafgaande (eerste) narratio maar daardoor niet minder opvallend. In de dispositio van de oorkonden voor St. Marie en Rijnsburg van 1198 en 1199 wordt het eigendomsrecht van de oorkonders op het geschonkene op vrijwel identieke wijze vermeld: terrain mee proprietatis en erram 9 De hand die de oorkonde van 1201 voor Rijnsburg (KOCH 250) mundeerde schreef ook een oorkonde van Willem I voor dezelfde abdij (KOCH 274, a. 1205). Of deze hand een Rijnsburgse dan wel een 'grafelijke' is heb ik niet kunnen bepalen. Naar H. P. H. CAMPS, De stadsrechten van graaf Willem II van Holland en hun verhou ding tot het recht van 's-Hertogenbosch, Utrecht 1948 (proefschr. Amsterdam), p. 30, zou deze hand waarschijnlijk ook de oorkonden KOCH 273 en 339, eveneens voor Rijnsburg (niet voor Middelburg!) hebben geschreven. Deze twee oorkonden zijn echter van twee duidelijk verschillende handen, die geen van beide die van KOCH 250 en 274 zijn. De hand van KOCH 339 lijkt mij in Ten Duinen of Ter Doest geschoold. De door CAMPS t.a.p. genoemde hand, die de oorkonden VAN DEN BERGH I 281 en 283 (1223 juni, juli 23), beide voor Rijnsburg, schreef, mundeerde ook de oorkonde d.d. 1224 jan. 18 van Dirk van Wassenaar voor de graaf (VAN DEN BERGH I 290) en zal dus zeker een kanselarijhand zijn. 10 KOCH 230, 232, 238, 248, 250, 261. 11 KOCH 347, 356, 358. 12 KOCH 230, 232, 238, 250, 356. 13 KOCH 230, 238 (tweede intitulatio), 250. 14 KOCH 232 (twee maal), 238 (eerste intitulatio), 248, 261. [103]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 22