naar huis genomen hadden of wat zeker in het ene of andere geval ook gebeurd is voor zover niet deze archieven met opzet vernield werden. Het eerste Pruisische bewind is niet lang genoeg in functie geweest om de nieuwe administratie in een definitieve vorm te brengen. Dat was natuurlijk ook voor de redding van de archieven der opgeheven kloosters en andere geestelijke instellingen een groot nadeel, want de Fransen, die al in 1806 in het land kwamen, hadden voorlopig andere zorgen, dan om zich met deze dingen te kunnen bemoeien. Ook was hun zevenjarig bewind te kort om in deze tijd iets definitiefs voor het archiefwezen te kunnen doen. Deze opgave is blijven staan voor het nieuwe Pruisische beheer, dat tegen het einde van het jaar 1813 in het land terugkeerde. Maar eerst het congres van Wenen, in 1815, legde de staatsrechtelijke grondslag voor de toekomstige Pruisische administratie, die dan in 1816 haar definitieve vorm in de nieuwe provincie Westfalen vond. Deze nieuwe provincie werd onderverdeeld om dit even voorop te stellen in drie zogenaamde Regierungsbezirke een woord, dat ik eigenlijk niet kan vertalen, omdat u in Nederland deze inrichting niet kent, woordelijk heet het regeringsdistrict en deze weer in 34 Kreise voor dit woord geldt hetzelfde als voor Regierungsbezirke en deze weer in een groot aantal gemeenten, waarbij de langzamerhand groter wordende steden tot eigen 'Stadtkreise' verheven werden, zodat wij tegenwoordig 21 zogenaamde 'Stadtkreise' in Westfalen tellen. De Kreise', in Pruisische tijd staatkundige administratieve districten, zijn tegen woordig, d.w.z. na 1945, gecommunaliseerd en volgens onze terminologie 'Selbst- verwaltungskörper', dus corporaties van communaal zelfbestuur, geworden. Dit heeft ten gevolge, dat sinds 1945 de archiefrijpe archivalia de administraties van deze Kreise met meer aan het staatsarchief worden afgegeven. Gedeeltelijk heb ben wij ook reeds de archivalia van de 'Kreise' uit de tijd van vóór 1945 onder voorbehoud van het staatseigendom ervan, aan de nieuw ingerichte 'Kreisarchive' afgestaan. Maar terug naar 1816. Om de redding der jarenlang verwaarloosde, om niet te zeggen, vergeten archie ven in het land, hadden zich in de tussentijd toegewijde archivarissen en andere ambtenaren, ook wel liefhebbers van de geschiedenis, als bij voorbeeld de rechter Wigand in Hoxter, de kanunnik Meyer in Paderborn, de archivaris Dugünis en de registrator Hüsen in Arnsberg of de archivaris Kerstens in Münster er zich mee bemoeid om te voorkomen, dat nog meer kostbare archivalia verstrooid en vernield werden, om te redden, wat nog te redden was. Nu eerst, d.w.z. na 1816, dus meer dan twaalf jaren na de eerste vloed van secularisaties, die in de Franse tijd, in 1810 en 1811 door een tweede nog grotere was gevolgd, nu eerst kon men beginnen, het archiefwezen in Westfalen op grote schaal te organiseren. De in plaatsen van centraal bestuur, zoals Münster, Arnsberg en Paderborn aanwezige oude registraturen en archieven waren enigszins intact gebleven, be halve dat van de Franse akten vele kwijtgeraakt zijn, die in oktober of november [40] 1813 of door de afmarcherende Franse ambtenaren met opzet vernield of mee genomen waren of tijdens de bevrijding door de opgewonden en tegen de gehate Franse administratie opgehitste volksmenigte verbrand werden. Terwille van een betere administratie werden in de uitgestrekte provincie, behalve de in de drie genoemde centrale plaatsen aanwezige archiefdepots, nog twee depots ingericht, het ene in Höxter, vooral voor het rijke archief van de oeroude Benedictijnenabdij Corvey, en het tweede in Minden aan de Weser, waar immers vanaf 1648 een Pruisisch bestuur voor de landen Minden en Ravensberg bestond, de zogenaamde 'Kriegs- und Domanenkammer Minden', die natuurlijk over een in goede orde verkerend archief beschikte. De eerste Oberprasident van Westfalen een Oberprasident in Pruisen had ongeveer dezelfde positie als een Commissaris der Koningin in een Nederlandse provincie de bekende baron Ludwig von Vincke, verdedigde al in 1818 de mening, dat het wel het beste zou zijn, voor de hele provincie maar één centraal archief in te richten. Maar het duurde nog een hele tijd, totdat de regering in Berlijn in 1829 haar toestemming tot dit plan gaf. Dit jaar 1829 zal men dus als het geboortejaar van het staatsarchief in Münster mogen beschouwen, al duurde het dan nog jaren, voordat de depots in Höxter (1833), Paderborn (1843), Arensberg (1844) en Minden (1849/52) waren op geheven en hun archieffondsen naar Münster waren overgebracht. Nog veel langer echter heeft het geduurd, voordat het archief een enigszins bruikbaar en geschikt onderdak vond, en na een vrij lange odyssee ik wil u niet met een opsomming van de bijzonderheden ervan vervelen werd het eerst in 1889 in een voor die tijd zeker heel modern gebouw ondergebracht, dat nog tot op de dag van heden als zodanig dienst doet, al is het dan ook in de loop der jaren meer dan eens verbouwd, vergroot, ten dele tijdens de laatste oorlog vernield en nog eens verbouwd. Reeds tien jaren na de indienststelling in 1889, waren de magazijnen overvol, en alle verbouwingen in het vervolg hebben niet kunnen verhinderen, dat het gebouw nu zodanig tot in de laatste hoeken is volgestopt en ook helemaal niet meer aan de eenvoudigste en primitiefste eisen van veiligheid enz. voldoet, dat niet alleen wij Münsterse archivarissen, maar zelfs het ministerie in Düsseldorf met verlangen en ongeduld naar een nieuw archiefgebouw in Münster staan uit te kijken. De plannen voor dit nieuw archiefgebouw zijn goddank al zover gevorderd, dat ik ondanks alle tegenslagen de hoop koester, de inwijding ervan nog in actieve dienst te beleven. Ik heb al eerder alle landen opgeteld, die vóór 1815 deel hebben uitgemaakt van het gebied, dat toen tot provincie Westfalen werd verheven. De belangrijkste uit deze lange rij voor ons thema zijn het sticht Münster en het graafschap Bentheim, die onmiddellijk aan Nederland grenzen, van de kleine heerschappij Anholt in het zuiden tot aan de grens van Oostfriesland in het noorden. [41

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 24