1648, dan nog de zelfstandige graafschappen Bentheim, Steinfurt, Limburg en Rietberg, de heerlijkheden of heerschappijen Rheda, Anholt en Gemen, het geestelijk vorstendom Corvey, sinds 1795 een zelfstandig bisdom, en last not least de vrije rijksstad Dortmund. De voornaamste van deze landen voor ons thema zijn natuurlijk Miinster en Bentheim, maar ook de andere hier opgesomde landen zijn gedeeltelijk ten minste niet helemaal zonder belang. Door de vrede van Lunéville van 1801 was aan Frankrijk de hele linker oever van de Rijn toegewezen. De Duitse rijksvorsten, die hier hun landen of delen ervan aan Frankrijk moesten afstaan, zouden op de rechter Rijnoever door de secularisatie der geestelijke vorstendommen en instellingen schadeloosgesteld worden. Ook de koning van Pruisen moest op de linker oever van de Rijn het hertogdom Gelre en het grootste gedeelte van het hertogdom Cleve aan Frankrijk afstaan. Daarvoor kreeg hij in ruil of beter gezegd als vergoeding de drie abdijen Essen, Werden en Elten, de geestelijke stichten Paderborn en Hildesheim, Erfurt en het Eichsfeld van het keurvorstendom Mainz, en vooral het oostelijke gedeelte van het sticht Munster met de hoofdstad Münster zelf. Het westelijke gedeelte van het Miinsterland werd als vergoeding onder de vorsten en graven van Salm, de hertogen van Arenberg, Croy en Looz-Corswarem verdeeld. De hertog van Arenberg ik moet hier, hoe zeer het mij ook spijt, in de details gaan, want het gaat hier vooral om de grensgebieden tussen Westfalen en Neder land kreeg als vergoeding van het keurvorstendom Keulen het zogenaamd Vest Recklinghausen en van het sticht Münster het ambt Meppen, het zogenaamd Emsland. Maar hij moest in 1810 het ene deel weer aan het keizerrijk Frankrijk, en het andere in 1811 aan het groothertogdom Berg afstaan. Alleen de domeinen en het jachtrecht bleef aan de hertog behouden. De twee takken van het vorstenhuis Salm, d.w.z. Salm-Salm en Salm-Kyrburg, werden voor hun verlies in de Vogezen schadeloos gesteld met de Münsterse ambten Ahaus en Bocholt, waaraan in 1806 nog de heerschappijen Anholt en Gemen werden toegevoegd. In 1811 werd het hele vorstendom, behalve de domeinen, bij het keizerrijk Frankrijk ingelijfd. De derde tak van het huis Salm, de graven van Salm-Grumbach, kreeg het grootste gedeelte van het Münsterse ambzt Horstmar, dat al in 1806 bij het groot hertogdom Berg was ingelijfd. De hertog van Looz-Corswarem ontving als vergoeding delen van de Münsterse ambten Rheine-Bevergern en Wolbeek. Ook dit nieuwe hertogdom ging be halve dan de domeinen in 1806 aan het groothertogdom Berg verloren. De hertog van Croy tenslotte werd voor zijn verlies in het tegenwoordige België schadeloos gesteld met het grootste deel van het Münsterse ambt Dülmen. Dit werd in 1806 weer ook hier zonder de domeinen aan de hertog van Arenberg gegeven. [38] Voor de details, d.w.z. voor de ligging van een enkele woonplaats of gemeente in een van deze landen, wat voor genealogische en lokale navorsingen van be tekenis kan zijn, mag ik u hier voorlopig wijzen op de door Günther Wrede, de oud-direkteur van het staatsarchief in Osnabrück, op een schaal van 1 500.000 getekende kaart 'Die westfalischen Lander 1801, politische Gliederung', uit gegeven door de Historische Kommission für Westfalen in 1953 als stuk 26, deel 1. Hier vindt u de grenzen o.m. van het oude sticht Münster, van zijn ambten en rechtsgebieden. Het textdeel is nog in bewerking. Binnen een jaar, zo hopen wij, zal de door kollega Dr. Kohl getekende kaart van Westfalen in de Franse tijd, uitgegeven zijn. Zij bevindt zich reeds in de drukkerij. Hier kunt u dan de grenzen van de genoemde hertogdommen, van het keizerrijk Frankrijk en van het groothertogdom Berg vinden, maar ook de nauwkeurig be paalde grenzen van hun onderdelen, de arrondissementen, de cantons en de mairies. De Pruisische administratie aanvaardde nog, in de zomer van het jaar 1802, het bewind over de haar toegewezen stichten Münster en Paderborn, dus een half jaar, voordat de Reichsdeputationshauptschluss van Regensburg ik weet niet, of men deze terminus technicus uit de constitutionele geschiedenis van het oude Duitse rijk kan vertalen met hoofdbesluit van de rijksdeputatie op 25 februari 1803 de tussen Frankrijk en Pruisen getroffen afspraak sanctioneerde. De Hessische administratie aanvaardde ter zelfder tijd het gezag in het zoge naamde Keulse hertogdom Westfalen. Alle twee namen, voorlopig ten minste, ook het in deze landen bestaande bestuur over en de bij deze aanwezige archieven, die zodoende enigszins intakt bleven. De geschiedenis van dit bestuur en zijn vervanging door de Pruisische en Hessische administratie kunt u tegenwoordig gemakkelijk volgen in het door mijn kollega's Dr. Kohl en Dr. Richtering onder de titel 'Behörden der Übergangszeit 1802—1816', vervaardigde eerste deel van de inventarisering van de fondsen van het staatsarchief Münster, uitgegeven door het staatsarchief Münster in 1964. U vindt daarin niet alleen een korte geschiedenis van de door Pruisen en Hessen binnen Westfalen verworven nieuwe landen en hun bestuur, maar tegelijk ook een beknopt overzicht van de uit deze tijd van de genoemde staatsinstellingen en administraties bewaard gebleven archivalia. Ter zelfder tijd, d.w.z. in 1803, begonnen Pruisen en Hessen, maar ook de boven genoemde kleine potentaten er mee de archieven van de kloosters en andere kerkelijke instellingen, die hun door de secularisatie ten deel waren gevallen, te benaderen, maar de commissarissen, aan wie de opheffing der kloosters enz. was opgedragen, interesseerden zich alleen voor die archivalia, die voor recht en bezit in aanmerking kwamen. De rest bleef meestal liggen en zodende zijn grote gedeelten van deze archieven bij de sluiting der huizen verwaarloosd en verloren gegaan, voor zover niet de laatste kloosterlingen de beste stukken van het archief en de kerkinventaris mee [39]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 23