de hand van een hiertoe in 1958 opgesteld bouwplan, dat de stand van zaken, mede met betrekking tot soms reeds lang hangende voorstellen vermeldde en tevens in volgorde van urgentie aangaf, welke voorzieningen wenselijk werden geoordeeld. Op deze urgentie-lijst stond het Rijksarchief te Middelburg onderaan. Dat het thans niettemin de rij van nieuwe rijksarchiefgebouwen opent is te danken aan het feit. dat ter afronding van de werkzaamheden aan het Abdijcomplex de behoefte ontstond de door het bombardement van Middelburg van 17 mei 1940 veroorzaakte lege ruimte langs de Balans en de Sint-Pieterstraat op te vullen. De trait d union op het gebied van het archiefwezen tussen het Rijk en de provincie Zeeland mijnheer de Commissaris der Koningin vormt de rijks archivaris in zijn kwaliteit van provinciale inspecteur van de gemeente- en water schapsarchieven in uw gewest. De tijd mijnheer de Commissaris dat zoals m 1894 geschiedde, een van uw ambtsvoorgangers tijdelijk, tot de komst van de rijksarchivaris mr. R. Fruin, met het beheer der rijksarchieven in de provincie Zeeland werd belast, is nu wel voorbij. Dat, mijnheer de Burgemeester, bij de catastrofe van 1940 het zo belangrijke oud-archief van uw gemeente verloren is gegaan, is een onherstelbaar verlies. Dit weid nog geaccentueerd door het gelijktijdig verloren gaan van enkele belangrijke op uw gemeente betrekking hebbende categorieën van rijksarchieven, welke haar in bewaring waren gegeven. Thans een enkel woord over het nieuwe rijksarchiefgebouw. Graag betuig ik mijn erkentelijkheid voor de voortreffelijke wijze, waarop de Rijksgebouwendienst het programma van eisen in deze nieuwbouw heeft verwerkelijkt. In het bijzonder wil ik ir. De Lussanet de la Sablonière hiervoor dankzeggen. Het is mij bekend, dat de rijksarchivaris, de heer Scherft, hierbij vele malen van een praktische visie heeft blijk gegeven, welke eveneens tot uiting kwam bij de organisatie van de veel zorg vereisende en langdurige verhuizing. De medewerkers van het Rijks archief hebben hierbij een bijzondere teamgeest aan de dag gelegd. Wat de inrichting van het gebouw betreft zij opgemerkt, dat voor de eerste maal in een rijksarchiefdepot zowel een handcompactus- als een luchtverwarmings- systeem toepassing vindt. Enkele gemeenten zijn bij de uitoefening van haar archiefzorg hierin voorgegaan. In het bijzonder verheugt het mij, dat het archief thans een tentoonstellingszaal rijk is, welke toch wel geheel verschilt van de ruimte boven de Balanspoort, die Fruin in zijn verslag over 1894 de 'salie d honneur' noemde. Ik ben er mij van bewust, dat de personeelsbezetting van het Rijksarchief in Zeeland niet van dien aard is, dat op korte termijn de educatieve taak die ook voor het archiefwezen van groot belang kan zijn, intensief kan worden vervuld. Toch vertrouw ik, mijnheer Scherft, dat het u mogelijk zal zijn op gezette tijden instructieve tentoonstellingen in te richten en korte voordrachten te houden, mede aan de hand van de zo gevarieerde cultuurschatten, die uw archief herbergt. Vooral hoop ik, dat u er in zult slagen bij de uitoefening van deze taak de middelbare schooljeugd te bereiken. Na de inwerkingtreding van de Archiefwet 1962', naar ik aanneem binnen enkele maanden, zal de toevoer van archiefbescheiden van rijks- en provinciale organen naar uw archief op gang beginnen te komen. Het is duidelijk dat vele werkzaam heden van deze toevoer het gevolg zullen zijn. In het vertrouwen, dat door de totstandkoming van dit goed geoutilleerde archief het archiefwezen een nieuwe impuls zal ontvangen, verklaar ik het Rijksarchief in de provincie Zeeland voor geopend.' Tot slot beëindigde drs. P. Scherft de bijeenkomst: Excellentie, Dames en Heren, Er wordt mij soms wel gevraagd, van wanneer de instelling van het archief dateert. Een antwoord in de zin, zoals de vraagstellers dan menen te mogen ver wachten, is daar niet op te geven en zeker niet met een precies jaartal. Een archief, elk archief is er nu eenmaal van ouds, als begeleidend verschijnsel van een openbaar lichaam. Het vormt als het ware het geheugen van een bestuur of een bestuursorgaan en neemt voortdurend in omvang toe met de uitbreiding van de bestuurstaken en -verrichtingen. In de loop der eeuwen rijen de stukken zich aaneen, plank na plank, kast na kast, kamer na kamer, in een nimmer op houdende, steeds aanzwellende en wij merken het in de jongste tijd aan den lijve slechts met moeite in te dammen stroom. Vroeger placht men in dit ver band te spreken over de natuurlijke groei van archieven, tegenwoordig lijkt het woord voortwoekeren mij meer op zijn plaats, maar dan alleen omdat een krassere term mij niet bijtijds te binnen wilde schieten. De verleiding is groot, vooral op dit ogenblik en in deze omgeving, om uitvoerig in te gaan op die evolutie, zoals zij zich van de vroegste tijden af bij de archieven van Zeeland heeft gemanifesteerd. Ik heb gemeend aan die verleiding niet te veel te moeten toegeven, omdat dit wellicht het nieuwe gebouw te nadrukkelijk zou karakteriseren als een monument voor het verleden, terwijl het toch al klinkt het paradoxaal in de eerste plaats is neergezet met het oog op de toekomst: om nog meer archieven ten algemenen nutte te kunnen opnemen en ze beter te bewaren en effectiever te kunnen gebruiken dan tot nu toe. Aan de oudste voorgeschiedenis, die samenhangt met de stichting van de Middel burgse Abdij, ga ik voorbij. Uit later tijd wil ik slechts aanstippen, dat na de vestiging van een souverein provinciaal bestuur in Zeeland in de beginperiode van de tachtigjarige strijd voor onze onafhankelijkheid, de functie van het bewaren der oude archieven van het gewest, waarbij inbegrepen het archief van de Middel eeuwse Abdij, werd toebedeeld aan de Rekenkamer. Deze Rekenkamer, opgericht in 1596, werd gehuisvest boven en ter weerszijden van de Balanspoort in het aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken en tot bestuurscentrum ingerichte Abdijcomplex. Van deze plaats uit nu hebben de archieven zich gaandeweg uit gebreid, totdat zij in het begin van de 20e eeuw de hele noordelijke en noord westelijke vleugel van de Abdij in beslag namen en verdere uitbouw niet meer mogelijk was. [29] [28]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 18